De ambivalentie binnen links over militaire interventie
12 minuten

Hoe vinden we een antimilitaristisch perspectief?

In het Tijdschrift Vrede, nr 419, schreef professor Jean Bricmont een 'reactie op anti-anti-oorlog links'. In zijn artikel stelt Bricmont dat de anti-anti-oorlogsbeweging zich welsiwaar niet als een openlijke voorstander van Westerse militaire interventies toont, er soms zelfs kritiek op heeft, maar dan alleen maar omwille van de gebruikte tactieken of de vermeende motivaties ervan - het Westen verdedigt een goede zaak, maar op een klungelige wijze en omwille van olie of geostrategische redenen. Clemens Raming, een 'oudgediende' van de Nederlandse vredesbeweging, kroop in de pen met onderstaande brief aan Jean Bricmont.

Clemens Raming
aan Jean Bricmont


Groesbeek, 7 april 2013

Geachte Jean Bricmont,

Uw reactie op de anti-anti-oorlogsbeweging, die ik in het januarinummer van Vrede aantrof heeft  mij aan het denken gezet en nu ook aan het schrijven. Daarmee hoop ik te kunnen bijdragen aan een  versterking van de politieke rol van de vredesbeweging, die niet alleen in mijn ogen broodnodig is maar ook in die van mensen als Tom Sauer en Jef de Loof. Valt daar met u over te praten?

U snijdt de interventieproblematiek aan door twee stromingen binnen links tegenover elkaar te zetten: de anti-anti-oorlogsbeweging en de anti-oorlogsbeweging. De anti-anti-oorlogsbeweging, schrijft u, verklaart zich geen openlijk voorstander van Westerse interventies, heeft soms ook kritiek op de uitvoering ervan maar steekt haar energie vooral in het waarschuwen tegen een overhaast en simplistisch afwijzen ervan, waarbij je nalaat de slachtoffers te ondersteunen in de strijd tegen hun onderdrukkers. Omdat links niet over de middelen beschikt om militair te interveniëren moet het een beroep doen, gaat u verder, op een macht die daar wel toe in staat is en gezien de machtsrelaties in de wereld is het dan aangewezen op Amerika. Omdat echter de Amerikanen na hun debacles in Irak en Afghanistan weigerachtig staan tegenover het zenden van grondtroepen komt de boodschap van de anti-anti-oorlogsbeweging eigenlijk neer op de vraag aan Amerika om landen waar de mensenrechten geschonden worden te gaan bombarderen.

Hoe onvoorwaardelijke moeten we militaire interventie afwijzen?

Ik vind dat erg vlot geredeneerd, maar dit terzijde. Mijn grote bezwaar tegen uw benadering is dat deze geen ruimte laat aan de rol van ambivalentie. Om namens mijzelf te spreken: ik meen dat er alle reden is om je tegen militaire interventie als onderdeel van de internationale politiek te keren. Maar toch blijft het voor mij de vraag hoe onvoorwaardelijk ik ieder militair ingrijpen moet afwijzen. Staat bij voorbaat vast dat het middel altijd erger is dan de kwaal ? Als het om Syrië gaat  kan ik niet geloven dat het inzetten van geweld gunstig zal uitpakken. Maar als ik terugdenk aan de genocide in Rwanda raak ik de gedachte niet kwijt dat deze met een bescheiden inzet van militaire middelen te voorkomen was geweest. En het recente ingrijpen van Frankrijk en enkele Afrikaanse landen in Mali vraagt wat mij betreft ook niet spoorslags om een afwijzing.

Ik vermoed dat ik een van de velen ben met wie het zo gesteld is. Ambivalentie lijkt mij een centraal gegeven  in de discussies over de wenselijkheid van militaire interventie in een uit de hand lopend conflict. Ik zie in het negeren ervan een vorm van politieke logica. Ambivalentie is geen welkome gast op het forum van de politieke meningsvorming. Daarin gaat het er immers om hoe je anderen in het voordeel van jouw doeleinden kunt beïnvloeden. En de ervaring zegt dat dit het beste lukt als je zekerheid uitstraalt over de juistheid en realiteitswaarde van de door jou verkondigde opvattingen en er niet voor terugschrikt om je flink  tegen je tegenstanders af te zetten. Hierop berust de traditionele idee dat het ware leiderschap zichzelf bewijst in het  overwinnen van twijfels en weerstanden tegen wat de leider, of de groep met leidinggevende ambities, voor ogen staat.  

Er kleeft echter wel een mogelijk nadeel aan dit soort leiderschap. Het kan alleen wervend functioneren bij hen die zich al tot de uitgedragen boodschap aangetrokken voelen. Iemand bij wie dat niet zo is, zal alleen maar geïrriteerd raken door de stelligheid en agressiviteit waarmee deze verkondigd wordt. Dit is de reactie waaraan maatschappijkritisch links sinds jaar en dag aan blootstaat en waar ook het starre anti-interventionisme op stuit dat zich vooral lijkt te laten leiden door vijanddenken tegenover de heersende machtspolitiek.

Niet-inmenging versus mensenrechten

Het kwetsbare punt in uw betoog is volgens mij dat het geen krachtig antwoord neerzet op het argument dat er in sommige conflictsituaties geen bruikbaar alternatief voor gewelddadig ingrijpen bestaat. Ik citeer wat u hierover schrijft: 'In plaats van op te roepen tot meer en meer interventies zouden we van onze regeringen strikte naleving van het internationale recht moeten eisen, het principe van niet-inmenging in de zaken van souvereine staten en coöperatie op voet van gelijkheid in plaats van confrontatie. We zouden beter in dialoog treden met landen als Rusland, China, Iran en Cuba en onze medeburgers de verschillende manieren van denken in de wereld leren begrijpen, inclusief de kritieken die andere landen kunnen hebben op de manier waarop wij de zaken aanpakken. Het cultiveren van wederzijds begrip zou op lange termijn de beste manier kunnen zijn  om de mensenrechten overal te verbeteren.'   

Mijn eerste reactie hierop is verwondering over de nadruk die u legt op naleving van het principe van niet-inmenging. Het concept van de wereld als een verzameling van souvereine staten staat immers sinds lang op gespannen voet met de werkelijkheid. AI ben ik het met u eens dat het kan helpen voorkomen dat conflicten in een land een prooi van een machtsstrijd tussen staten worden. En dat het dus geen aanbeveling verdient om elkaar na te praten dat de souvereiniteitsgedachte achterhaald is. Maar het is wel een uiterst defensief concept dat niet in staat blijkt de weg te wijzen naar een substantiële verbetering van de mensenrechten in landen waarin deze niet in tel zijn. (Niet-inmenging gaat overigens een heel stuk verder dan non-interventie in militaire zin. Druk uitoefenen op een regering over een binnenlandse aangelegenheid is ook al een vorm van inmenging. Er zijn regeringen die zelfs iedere kritiek op hun binnenlands beleid als inmenging opvatten.)

Richtlijnen als 'coöperatie op voet van gelijkheid', 'in dialoog treden' en 'het cultiveren van wederzijds begrip' stranden op het nuchtere feit dat coöperatie, dialoog en wederzijds begrip niet bestaan als ze niet van twee kanten komen. Van ons uit bekeken: hoeveel begrip moeten we hebben voor het liquideren van politieke tegenstanders en het bombarderen van woonwijken zolang dat niet van onze kant gebeurt? Gaat het aan om het idee van wederzijds begrip te propageren zonder  aandacht te besteden aan de enorme problemen die het oproept ? Het valt moeilijk te bedenken hoe men zich met enige stevigheid tegen schendingen van de mensenrechten door een regime kan keren zonder de kans op een relatie van wederzijds begrip met dat regime de nek om te draaien.

'Wij' en 'Zij'

Ik zie ook niet hoe 'wij' een dialoog met andere landen zouden kunnen aangaan. Wie zijn in feite die wij en wie zijn die andere landen? U sluit zich aan bij het heersende spraakgebruik waarin de naam van een land staat voor de regering ervan, en het er niet toe doet in hoever de mensen in dat land de opvattingen en het beleid van de machthebbers steunen. Als we  'wederzijds begrip' in de context van de bestaande internationale politiek verstaan, betekent het dat regeringen vaststellen dat zij het ergens niet met elkaar over eens zijn en besluiten om daar niet al te moeilijk over te doen. Zo'n houding is geschikt om te voorkomen dat tegenstellingen zich toespitsen maar legt geen basis voor het aanpakken ervan.

'Wederzijds begrip' past in een politiek discours dat erop gericht is om de spanningen binnen een door machtscompetitie beheerst speelveld onder controle te houden. Dat is in principe beter dan escalatie maar is geen effectief antwoord op geweldsexplosies die schreeuwen om tegenkracht.

Denk niet dat de waarden waar u voor opkomt mij niet aanspreken. Coöperatie op voet van gelijkheid, verschillende manieren van denken in de wereld leren begrijpen,  openstaan voor kritiek op hoe er in onze samenleving gedacht en gehandeld wordt – ook voor  mij zijn dit aangewezen richtpunten voor het verbeteren van het respect voor de mensenrechten in de wereld en van de menswaardigheid in het geheel van de mondiale samenleving. Hierin  ben ik het van harte met u eens. Maar rijdt u uw veranderingsgezinde bedoelingen niet zelf in de wielen door ze te binden aan een systeemconforme houding tegenover de bestaande internationale politiek en door ze uit te dragen in een agressieve stijl die haaks op de door u beleden liefde voor de dialoog staat ?

Over mijn eerste bezwaar wil ik opmerken dat het toch wel zaak is om de povere kwaliteit van de bestaande internationale rechtsorde in de discussie over interventie te betrekken. Wat best mogelijk is zonder er meteen onbesuisd tegenaan te gaan schoppen.

Mijn tweede bezwaar verwijst naar mijn opmerkingen over ambivalentie en leiderschap, en in het  verlengde daarvan naar de impasse in het streven naar wereldverbetering die ik in uw artikel  pijnlijk tevoorschijn zie komen. Links ontleende ooit zijn kracht aan de verontwaardiging over uitbuiting en onderdrukking bij mensen die deze dagelijks aan den lijve ondervonden. Maar dat is verleden tijd. De uit verontwaardiging geboren strijdcultuur dient nog slechts ter markering van een 'wij' dat zichzelf bij elkaar houdt door zich af te zetten tegen de slechte  'zij' die aan de macht zijn.

Dat 'wij' staat dan wel bloot aan de ontmoedigende terugslag van teksten die buiten de eigen kring meer weerstand oproepen dan dat er werfkracht van uitgaat. We zien dan ook dat de strijd voor structurele wereldverbetering geleidelijk de oude linkse kreterigheid heeft afgelegd en de weg zoekt  van de redelijke argumentatie op basis van morele waarden: solidariteit, duurzaamheid, geweldloze conflictoplossing –  principes waarmee je in ieder gezelschap van humaan denkende personen mee voor de dag kunt komen.
De politieke realiteit laat echter zien dat in onze samenleving het gevoel van verbondenheid met mensen die ver van onze welvaartsdis zuchten onder uitbuiting, onderdrukking en geweld lang niet algemeen en sterk genoeg is om de draagkracht op te kunnen leveren die nodig is voor een op het verzetten van bakens gerichte machtsvorming. En dat ook de verontrusting over een rechtstreekse dreiging als de afbraak van onze natuurlijke leefcondities zich tegenover de kapitaalmacht gedeisd houdt. Om het nog maar niet te hebben over de nog altijd voortwoekerende kernbewapening.  

De formule: zie in dat dit slecht is – wij strijden ertegen – steun ons, blijkt nauwelijks activerend te werken en helemaal niet als het om structureel verankerde slechtheden gaat waar gewoon niet aan  te ontkomen lijkt. Als het kapitalisme het van zijn enthousiaste supporters moest hebben zou het gauw verleden tijd zijn. De machtspositie van de financiële elite steunt op de relatieve tevredenheid bij mensen in de welvaartslanden over hun aandeel in de opbrengsten van het systeem en op de vrees voor wat hen wacht wanneer het functioneren ervan door een tegen de bestaande  machtsconstellatie gerichte machtsvorming ontregeld wordt.  

Recht van de sterkste voorkomen

Op de militaristische inslag van de wereldpolitiek laat zich een soortgelijke overweging toepassen.  Hoe te voorkomen dat in een wereld die is opgedeeld in niet aan een centrale geweldsmacht onderworpen staten het recht van de sterke domineert ? Kunnen wij met een geschiedenis achter ons die uitpuilt van het oorlogsgeweld geloven dat dat mogelijk is ? En als het nu eenmaal zo moet zijn als het is, dienen wij dan in deze onveilige wereld geen bescherming te  zoeken bij een macht die sterk genoeg is om ons deze te bieden ? Al moeten wij daarvoor tol betalen aan de hegemoniale ambities van die macht en ons blootstellen aan de daarmee verbonden onveiligheid.

Als je het zo bekijkt moeten we dan geen begrip hebben voor mensen die er niet voor voelen om zich door boodschappen in de geest van de bovenstaande formule te laten mobiliseren en zeker niet als daarin structurele veranderingen aan bod komen ? Dat zou betekenen dat je de weerstand waar onze boodschappen op stuiten niet bij voorbaat toeschrijft aan nare hoedanigheden als zelfzucht, goedgelovigheid, vooroordeel, conformisme, waar wij propagandistisch tegen op moeten zien te boksen. We hebben dan te maken met mensen die er serieus te nemen motieven op na houden om zich afwerend tegen die boodschappen op te stellen.

Dit gezegde brengt mij terug bij het thema dialoog.De communicatieve waarden waar u voor opkomt lijken in een machtscompetitie tot een underdogrol veroordeeld. In principe laat echter een strijdbare houding waarbij je jouw mening niet onder stoelen of banken steekt zich goed combineren met een communicatieve benadering van de mensen tot wie je je richt. Het uitgangspunt daarvan is dat je jouw opvatting ook als die van jou naar voren brengt, zonder ze op te tuigen met de claim dat het is zoals je zegt. En verder dat je helder en eerlijk aangeeft wat je motiveert om zo te denken. Op die manier nodig of daag je de ander uit om met zichzelf tevoorschijn te komen. Je probeert dan een gezamenlijke denkruimte te openen in plaats van een aanslag te plegen op die van de ander.  

Meningsvorming en wilsbeïnvloeding volgens een dialogisch concept betekent dat we ons niet tot een anonieme hoeveelheid mensen richten die we achter ons proberen te krijgen in onze strijd tegen  de slechte 'zij', maar ons rechtstreeks tot degenen wenden met wie we wat te verhapstukken hebben. De veranderingskans moet dan komen van de mogelijkheid om de mensen tegenover ons aan het denken te brengen over dingen waar zij tot dan toe aan voorbij gingen en van de support voor zo'n aanpak van de kant van de publieke tribune. Als we ons een verlichte samenleving voorstellen, dan zal dat er een zijn waarin zo'n hoge waarde wordt gehecht aan het streven naar een open en constructieve benadering van tegenstellingen, dat iemand die zich daar niet aan houdt zichzelf buitenspel zet.

Wat denkt u hiervan? U heeft gelijk dat deze optie op gespannen voet met de politieke realiteit staat. Noem ze een utopie als u wilt. Zelf beschrijf ik ze liever als problematisch bij wijze van  aansporing om erover na te denken of er misschien toch iets van te maken valt. Nadenken, jawel, bekijken wat wellicht een opening biedt. Kritisch maar met een open geest.

Met een open geest. Hier arriveer ik aan het eind van mijn verhaal tenslotte bij de grote moeilijkheid. Hoe kan die zo beīnvloedbare geest van ons stand houden tegenover het imponeereffect van wat de geschiedenis aan een stuk door laat zien over de rol van overmacht en geweld in het menselijk leefgebied ? De mijne doet zijn best maar heeft er moeite mee. Zoals bijvoorbeeld duidelijk zou worden als ik verslag uitbracht over het schrijven van deze brief.
Pas langzaam aan ben ik gaan begrijpen waarom niemand aandacht over had, instemmend van ongeloof vervuld, voor mijn pogingen om mijn communicatieve optie in roulatie te brengen. Overigens is daar nu wel verandering in gekomen. Maar u kunt nog altijd de eerste zijn die er echt op ingaat.

Met een vriendelijke groet,

Clemens Raming


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.