Sri Lanka, een eiland van 22 miljoen mensen, blijft in de greep van de zwaarste economische en politieke crisis sinds zijn onafhankelijkheid op 10 februari 1948.
Sinds april zijn er protesten in Sri Lanka tegen de ernstige tekorten aan voedsel en brandstof. Er heerst een enorme vertrouwenscrisis in de politieke instituties van het land, in de eerste plaats het parlement en het presidentschap. (Beide worden al decennia beschuldigd van corruptie en nepotisme, een situatie die niet geremedieerd kan worden door een onderdanig rechtssysteem.)
De focus van de anti-regeringsbeweging was de eis tot ontslag van de machtige president Gotabaya Rajapaksa, lid van een ware Sri Lankaanse politieke dynastie. De protestbeweging boekte succes met haar eis. Midden juli vluchtte Rajapaksa 's nachts in een vliegtuig van de luchtmacht van Sri Lanka naar de Maldiven. Enkele dagen later kondigde hij zijn ontslag als president aan. Hij zou momenteel in Singapore vertoeven.
Wat het vertrek van Gotabaya Rajapaksa versnelde was de enorme schaal van de corruptie en omkoopbaarheid van zijn familie. De heerschappij van de Rajapaksa's begon in 2005 toen oudere broer Mahinda verkozen werd tot president. Hij was zeer sektarisch en kreeg de status van held bij de Singalees Boeddhistische meerderheid van het land voor het beëindigen van de brute drie decennialange burgeroorlog met Hindoeïstische Tamil-separatisten.
Tegelijkertijd beschouwde de Tamil-minderheid hem als een doodsvijand vanwege de wreedheid van de oorlog waarin tienduizenden Tamils gedood werden. Nog meer Tamils 'verdwenen' toen de oorlog al zogenaamd voorbij was. Gotabaya Rajapaksa was Mahinda’s minister van Defensie en bevelhebber van het leger. Hij werd herhaaldelijk beschuldigd van oorlogsmisdaden en van de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de moord op journalisten, gedwongen verdwijningen, en de niet-identificeerbare 'witte bestelwagen-ontvoeringen' van Tamils, mensenrechtenactivisten en politieke opponenten.
Mahinda verloor de presidentiële verkiezingen in 2014 als gevolg van wijdverbreide beschuldigingen van corruptie, maar de wurggreep van de familie op de Sri Lankaanse politiek zorgde ervoor dat geen enkele van deze beschuldigingen, noch die van oorlogsmisdaden, onderzocht werden.
Van 2015 tot 2019 fungeerde Maithripala Sirisena tijdelijk als president. De zogenaamd politiek 'niet-geaffilieerde' Sirisena bleek echter een stroman van de familie Rajapaksa te zijn. Hij beloofde slechts één termijn te volbrengen en maakte van Ranil Wickremesinghe (de huidige president) zijn eerste premier. Ranil Wickremesinghe hield het vol tot 2018, toen Sirisena hem ontsloeg en de voormalige president Mahinda Rajapaksa (zijn gewezen vermeende rivaal) aanstelde als premier. Sirisena schorte vervolgens het parlement op -een schending van de Sri Lankaanse Grondwet, wat een constitutionele crisis veroorzaakte.
Gotabaya Rajapaksa, de ex-minister van Defensie die de laatste fase van de burgeroorlog overzag, werd in november 2019 verkozen tot president. Hij benoemde zijn broer Mahinda tot premier. In augustus 2020 volgden er parlementaire verkiezingen. De partij van de broers Rajapaksa, het Sri Lanka Volksfront, voerde campagne met een platform van Singalees-Boeddhistisch chauvinisme en staatsmilitarisme. Ze behaalde een supermeerderheid. Dit stelde de broers in staat om de Grondwet te wijzigen en de beperkingen op de bevoegdheden van de president af te schaffen.
De Rajapaksa's staan voor Singalees-Boeddhistisch chauvinisme en staatsmilitarisme.
Van de beloftes gemaakt door Maithripala Sirisena en de Rajapaksa-broers aan de internationale gemeenschap dat oorlogsmisdaden gepleegd door de staat tijdens de burgeroorlog onderzocht zouden, kwam nooit iets in huis. Op hetzelfde moment dat deze loze beloftes gevoed werden aan de internationale gemeenschap, verzekerden de Rajapaksa's hun binnenlandse publiek dat er nooit maatregelen genomen zouden worden tegen de “oorlogshelden” van het land. Desondanks noemde de VS-ambassadeur bij de Verenigde Naties, Samantha Power, Sri Lanka in 2016 een “mondiale voorvechter van mensenrechten en democratische verantwoordelijkheid”.
Mevrouw Power drukte uit wat conventionele wijsheid geworden was binnen de internationale gemenschap: dat Sri Lanka enkel “tijd nodig heeft” om te kunnen herstellen van de wonden van de burgeroorlog en dat het dit helende traject op een of andere manier al had aangevat. Sri Lanka had daarom aanmoediging nodig in plaats van terechtwijzingen. Dit was een grove misrekening.
Het resultaat van deze blunder -alomtegenwoordig in internationale politieke kringen- is dat de Rajapaksa's altijd geweten hebben dat ze niets te vrezen hadden van de internationale gemeenschap en dat ze gebruik konden maken van deze straffeloosheid om bruut over gewone Sri Lankanen heen te lopen.
Mahinda en Gotabaya waren niet de enige Rajapaksa's die actief waren op het Sri Lankaanse politieke toneel. Een andere broer, Basil, was minister van Financiën en verschillende andere Rajapaksa's bekleedden posten in het kabinet. Ze zouden het land in het failliet gedreven hebben via wijdverbreide corruptie, economisch wanbeheer, roekeloze leningen, drastische en onnodige belantingverlagingen (die de staatsschuld opdreven), buitensporige uitgaven aan prestigeprojecten en aan de reeds vernoemde militarisering van de overheid (de VS levert nu militair materiaal aan Sri Lanka), en een door conflicten geteisterd Boeddhistisch-Singalees racistisch beleid.
Basil Rajapaksa is Amerikaans staatsburger en heeft als bijnaam 'Mr Ten Percent' vanwege zijn gewoonte om een persoonlijke commissie van 10% te eisen van plaatselijke en buitenlandse bedrijven bij het toekennen van overheidscontracten. Basil en de oudste Rajapaksa, Mahinda, verblijven momenteel nog altijd in Sri Lanka op bevel van het Hooggerechtshof. Eveneens onderworpen aan dit gerechtelijk bevel is Mahinda’s neef, Namal Rajapaksa, die naar verluidt de politieke troonopvolger is binnen de familie.
Sri Lanka viel ondertussen zonder de buitenlandse valuta die nodig zijn om importen te betalen. De daaruit voortvloeiende brandstof- en voedseltekorten, maanden van langdurige stroompannes en een recordinflatie (39.1% in mei), dreven de Sri Lankanen ertoe om in april uit onvrede op straat te komen.
De protesten werden beantwoord met traangasaanvallen, draconische surveillance, reisverboden, doodsbedreigingen en de opsluiting zonder aanklacht van heel wat demonstranten. Op 9 juli bestormden demonstranten het presidentieel paleis, waar ze in de inmiddels ondergedoken Gotabaya’s zwembad doken en gebruik maakten van zijn fitnesszaal.
De dag nadat Gotabaya Rajapaksa zijn ontslag had aangekondigd werd Ranil Wickremesinghe (die premier was onder Gotabaya) beëdigd als waarnemend president van Sri Lanka. Op 20 juli 2022 werd Wickremesinghe verkozen tot president door het parlement. Er heerst echter geen vertrouwen in het feit dat de huidige president iets betekenisvol kan -of wil- doen aan de alomtegenwoordige kritieke economische situatie in het land. Verwacht wordt dat Ranil een reddingsdeal zal proberen sluiten met het Internationaal Muntfonds (IMF), dat uiteraard zijn gebruikelijke rechtlijnige neoliberale “voorwaarden” zal stellen die de armsten het hardst gaan treffen.
Net zoals de waarnemende president van 2015-2018, Maithripala Sirisena, lijkt de sluwe en opportunistische dealmaker Ranil Wickremesinghe (bijgenaamd 'Deal Ranil') door de Rajapaksa's geoormerkt te zijn voor een gelijkaardige rol als wegbereider voor de eigen terugkeer. De Rajapaksa's zijn een familie, maar hun geschiedenis toont aan dat ze ook Sri Lanka's belangrijkste kartel vormen. Niet lang nadat hij tot president benoemd werd, riep Wickremesinghe de noodtoestand uit en bestempelde hij de demonstranten als “fascisten”. Het protest werd hardhandig neergeslagen.
De noodtoestand in Sri Lanka geeft de veiligheidstroepen de vrije hand bij het onderdrukken van de protestbeweging.
De noodtoestand is vandaag nog altijd van kracht, wat de veiligheidstroepen in staat stelt om de leiders van de protestbeweging te arresteren, huiszoekingen uit te voeren zonder bevelschrift en publieke bijeenkomsten in te perken. Het belangrijkste protestkamp van de anti-regeringsdemonstranten werd verwoest in een gewelddadige nachtelijke raid die consternatie veroorzaakte in buitenlandse ambassades en bij mensenrechtenverdedigers.
Een woordvoerder van de regering stelde vorige week dat Gotabaya terug zal keren naar Sri Lanka. Hij heeft alleen een visa voor een kort verblijf in Singapore en heeft er tot dusver geen asiel aangevraagd.
Sri Lanka’s Hooggerechtshof riep Gotabaya Rajapaksa op om op 1 augustus in de rechtbank te verschijnen of zijn opmerkingen in te dienen in reactie op verschillende verzoekschriften waarin gevraagd wordt om degenen die verantwoordelijk worden geacht voor de economische ineenstorting van het land, aansprakelijk te stellen. Deze demarche van het Hooggerechtshof zou Gotabaya kunnen aanmoedigen om zijn verblijf in het buitenland te verlengen. Hij zal daarbij uiteraard de landen vermijden die uitleveringsakkoorden hebben met Sri Lanka.
In plaats van met de staart tussen de benen af te druipen omdat ze langdurig en consistent een oogje hebben dichtgeknepen voor de excessen en misdaden van de Rajapaksa's, zagen westerse regeringen en media in de economische instorting van Sri Lanka een zoveelste opportuniteit om boeman China te viseren. Ze hebben China's 'Belt and Road'-initiatief (een samenwerkings- en ontwikkelingsstrategie gericht op Afrika en Eurazië) consequent afgeschilderd als een “schuldenval” voor de landen die er aan participeren.
Sri Lanka is nu het vermeende recentste “slachtoffer” van deze schuldenval. Helaas voor de promotors van dit discours, is Sri Lanka het overgrote deel van zijn schulden verschuldigd aan het Westen. Blijkt dat een enorme 81% van Sri Lanka's buitenlandse schuld in handen is van Amerikaanse en Europese financiële instellingen, alsook van de westerse bondgenoten Japan en India.
Volgens statistieken vrijgegeven door Sri Lanka’s ministerie van Externe Middelen is het grootste deel van de buitenlandse schuld -47%- eigendom van westerse durfkapitaalverstrekkers en banken. Eind april 2021 waren de topbezitters van Sri Lankaanse buitenlandse schuld -in de vorm van internationale staatsobligaties- in volgorde van belangrijkheid: BlackRock (VS), Ashmore Group (VK), Allianz (Duitsland), UBS (Zwitserland), HSBC (VK), JPMorgan Chase (VS) en Prudential (VS). De Aziatische Ontwikkelingsbank en de Wereldbank -beide takken van de Washington Consensus- bezitten respectievelijk 13% en 9% van Sri Lanka's buitenlandse schuld. Japan bezat eind april 2021, 10% van deze schuld en India 2%. De meeste hier gebruikte informatie over Sri Lanka’s schulden komt uit het uitstekende artikel van Ben Norton, gepost op MRonline op 13 juli. Om Norton te citeren: “Westerse media die berichten over de economische crisis in Sri Lanka, negeren deze feiten echter, en wekken de sterke en zeer misleidende indruk dat de chaos voor een groot stuk te wijten is aan Beijing”.
Ondertussen blijven de burgers van Sri Lanka lijden en hangt hen op een of andere manier het vooruitzicht over het hoofd van de terugkeer aan de macht van een Rajapaksa.
Dit vertaalde artikel verscheen eerder op Counterpunch.