Op 12 januari 2010, werd Haïti opgeschrikt door een verwoestende aardbeving. Joris Willems woonde en werkte ten tijde van deze ramp in Haïti als ontwikkelingswerker voor PAPDA. Dit zijn een aantal van zijn opmerkingen en bedenkingen bij de nasleep van de aardbeving (red.).
Haïti: succesverhaal van het neoliberalisme
Sinds de aardbeving van 12 januari 2010 staat Haïti plots weer op de wereldkaart. Een maand eerder was nauwelijks iemand geïnteresseerd in deze Caraïbische eilandstaat, die qua oppervlakte en aantal inwoners vergelijkbaar is met België. Haïti is een land dat al 200 jaar lang een onafhankelijkheidsstrijd voert: eerst door bijna een eeuw lang een “schadevergoeding” te betalen aan verjaagde kolonisten uit Frankrijk in ruil voor de “erkenning” van de soevereiniteit van het land. Vervolgens verzette het volk zich tegen de Amerikaanse bezetting tussen 1915 en 1934. Later kwam het in opstand tegen de door het buitenland gefinancierde dictatuur van de Duvaliers (Baby Doc had bij zijn vertrek in 1986 een fortuin dat de toenmalige staatsschuld overtrof) en begaf zich dan moeizaam op het pad van een prille democratie, die al spoedig zou uitdraaien op een door het buitenland gesponsorde staatsgreep. Uiteindelijk werd de Haïtiaanse politiek een andermaal door het buitenland gefinancierde schijndemocratie.
De vreselijke schokken van 12 januari creëerden een gelegenheid om een verhaal te vertellen dat al decennialang onder de mat wordt geschoven. Haïti was één van de beste leerlingen van de internationale liberale klas. Haar leraars waren de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de Verenigde Staten en -laat ons vooral in eigen boezem durven kijken- de Europese Unie (die zopas nog de Haïtiaanse regering kon overtuigen de EPA's te ondertekenen ). In ruil voor leningen voerde de Haïtiaanse overheid als brave leerling slaafs zowat elke maatregel uit die haar werd voorgesteld: privatiseringen, openen van de markt voor buitenlandse import, afschaffen van landbouwsubsidies, deregulering. In Haïti kreeg de zogenaamde “internationale gemeenschap” decennialang zowat carte blanche om in haar gedroomde speeltuin te experimenteren met de neoliberale doctrine. De onrustwekkende sociaal-economische situatie van de bevolking, de plattelandsvlucht, het wantrouwen in de politiek, de gesubsidieerde overheidscorruptie,...dat is de hoofdprijs die Haïti in de wacht sleepte als model-leerling van het neoliberalisme.
Humanisme of militarisme?
Op zondag 17 januari 2010 liet ik niet zonder tegenzin de stad Port-au-Prince achter me voor de evacuatie. De geruchtenmolen deed stellig vermoeden dat het een totale heksenketel zou zijn op de luchthaven. We zaten er alleszins uren vast. Daar in de luchthaven voelde ik me voor het eerst volslagen zinloos in deze hulpbehoevende stad en had ruim de tijd om de activiteiten te observeren. Er was zeker meer vliegverkeer dan anders, maar het verbaasde me dat van het tiental vliegtuigen dat ik zag, de helft grote militaire toestellen waren. Verder waren er een vijftal kleine privéjets. Via een Amerikaanse kennis, die twee dagen tevoren bijna een hele dag op de luchthaven had gestaan, hoorde ik: “wat het aantal vliegtuigen op de luchthaven betreft op die ene dag dat wij er waren: ik herinner me dat er zo'n 5 vliegtuigen geland zijn (…) en 3 militaire vliegtuigen zijn opgestegen, net zoals een Canadees vliegtuig, een Frans, een Israëlisch (...), nog een ander vliegtuig en dan het onze. Toch weinig activiteit zou ik zeggen”.
Het was tegelijkertijd opmerkelijk dat berichten over plunderingen al zo snel de ronde deden in de internationale media en dat ze dermate uitvergroot werden dat Port-au-Prince, in de ogen van menig televisiekijker, veranderd was een oorlogsgebied. Zoals de behoefte aan noodhulp contrasteerde met de beperkte activiteit op de luchthaven, contrasteerden de beelden op televisie met wat ikzelf had gezien in de Haïtiaanse hoofdstad: een grote solidariteit tussen helpende buren, familieleden, kennissen en vrienden, en ook van supermarkteigenaars die wat er restte van hun voorraden gratis uitdeelden.
En dan die levensreddende “airspace” (luchtruimte), ruim gereserveerd voor kleine privé-vliegtuigen en zware militaire toestellen, terwijl kant en klare veldhospitalen (zoals die van Médecins Sans Frontières België) in eerste instantie de toegang geweigerd werd, die hen bij vertrek nochtans verzekerd was. Alsof de eerste schok nog niet hevig genoeg was, was dit een oogverblindende naschok: met het excuus hen uit het puin te helpen en de “plunderingen” tegen te gaan werden de Haïtianen meteen over het hoofd gelopen door duizenden militairen.
De noodhulp blijft urgent. Voedsel, water, medische faciliteiten, onderdak. Toch mogen we onszelf -met onze goede bedoelingen- niet voorbij galopperen. Het gevaar bestaat immers dat we door bijvoorbeeld massaal voedsel op te sturen even vergeten dat er ook lokale boeren zijn die dreigen getroffen te worden door een economische naschok. Voedselhulp kan wat rest aan lokale markt ernstig verstoren en andermaal een catastrofe veroorzaken voor de landbouwers die het al moeilijk genoeg hadden om te concurreren tegen de goedkope import, laat staan tegen de gratis voedselhulp. Het klopt wellicht dat de lokale stocks niet zullen volstaan, maar de capaciteitsproblemen van lokale producenten en coöperatieven mogen geen excuus vormen om hen dan maar meteen naar de haaien te helpen. Voedselhulp moet éérst lokaal aangekocht worden, aan lokaal gehanteerde prijzen, ondanks het feit dat die zeker niet de goedkoopste van de wereldmarkt zijn.
Je leert maar lopen door op je eigen benen te staan
Contrasterend met de snelheid waarmee een aantal urgentieteams en vooral militairen reageerden op de apocalyptische beelden van Port-au-Prince, is ook de decennialang durende onwil om te luisteren naar de Haïtiaanse voorstellen uit basisbewegingen die voorzagen in de noden van de bevolking in plaats van in deze van een kleine lokale elite en de wereldmarkt. Het gaat dan om een responsabilisering van de Haïtiaanse burgers en politici; om participatieve, eerlijke en transparante democratische verkiezingen; bescherming en stimulering van de lokale economie; afschaffing van de schuldenlast; aanpak van de straffeloosheid; terugschroeven van de buitenlandse invloed in het interne beleid; toegankelijk maken van basisdiensten. Kortom: de verbetering van de onrustwekkende sociaal-economische situatie van de bevolking.
Het verhaal dat Haïti een mislukte staat ('failed state') zou zijn, doet jammer genoeg al te veel de ronde. Haïti is een zwakke staat, dat wordt niet betwist. Maar als internationale instellingen een al zwakke staat opleggen om de rol van de staat in de basisvoorzieningen af te bouwen, dan verzwak je haar nog meer. Je ondermijnt haar in plaats van haar op te bouwen. Een zwakke staat moet je van onderuit opbouwen. Het is de lokale bevolking die geresponsabiliseerd moet worden over haar burgerschap, de lokale bevolking die lokale politici ter verantwoording moet roepen en het zijn de lokale politici die de nationale overheid moeten aanspreken. Het is tot slot de nationale overheid die de belangen van haar bevolking moet vertegenwoordigen op internationaal niveau, en niet die van een elite met internationale handelsrelaties. Het is een proces dat zonder twijfel langer duurt, maar wel een proces dat helpt een zwakke staat duurzaam te versterken in plaats van ze te ondergraven zoals de laatste decennia is gebeurd.
Sociaal-economische perspectieven
In een rapport over Haïti van de 'International Crisis Group' uit 2009, spreekt men over 75.000 mensen per jaar die bij gebrek aan perspectieven het platteland verlaten om zich in de hoofdstad te vestigen. Het verhaal van de plattelandsvlucht gaat over de lokale boer die niet meer kan concurreren tegen de goedkope import van voedselproducten zoals hoger vermeld, maar ook over de afschaffing van subsidies voor de landbouw, slijtage van de irrigatiekanalen, onduidelijke landrechten, het gebrek aan landbouwkredieten, gebrekkige transportinfrastructuur, en ga zo maar door. De desinteresse van de overheid was decennialang flagrant. Dertig jaar geleden was het land quasi zelfvoorzienend, vandaag ligt het aandeel van lokaal geproduceerd voedsel in de consumptie zelfs in de meest optimistische peilingen ver onder de helft.
Van het huidige overheidsbudget werd slechts 6 % voor landbouw voorzien terwijl de sector een kwart van het Bruto Nationaal Product genereert. Landhervormingen en serieuze investeringen in de landbouw zouden meteen kunnen zorgen voor betere perspectieven op het platteland, het stijgen van de nationale voedselproductie en het aanzwengelen van kleine transformatiefabrieken. Het potentieel van de landbouw is zwaar onderbenut, dit ondanks het feit dat het voor verschillende organisaties uit het Haïtiaanse middenveld hét voornaamste economische perspectief van het land biedt.
Internationale perspectieven
In januari 2009 publiceerde de Britse econoom Paul Collier een rapport over Haïti naar aanleiding van een in maart 2009 gepland bezoek van VN secretaris-generaal Ban Ki-moon. Hij stelde daarin zeer terecht dat Haïti geen hopeloos geval is. Colliers plan steunt op vier pijlers: jobcreatie, toegankelijk maken van basisdiensten, aanpakken van de milieuproblematiek en voedselveiligheid. Klinkt interessant. Maar de invulling die hij aan die pijlers geeft doet menig wenkbrauwen fronsen. In plaats van jobcreatie, voedselveiligheid en milieuproblematiek logischerwijs aan mekaar te koppelen, houdt hij ze vreemd genoeg strikt gescheiden.
Jobcreatie komt er voor Collier in de eerste plaats via tewerkstelling in de onderaannemingsindustrie: fabrieken die produceren voor kledingmerken als Levis en Hillfinger bijvoorbeeld. “In de kledingsector is de grootste kost de arbeid. Omwille van haar armoede en haar relatief ongereguleerde arbeidsmarkten zijn de arbeidskosten in Haïti volledig competitief met China, toch de globale standaard. (…) Aangezien het de enige lage-loon-economie in de regio is, heeft het wat transport betreft een voordeel tegenover de concurrerende lage-loon-economieën die duizenden mijlen verderop liggen”. Collier wijst op een “interessante” constructie in het noord-oosten van Haïti, op de grens met de Dominicaanse Republiek: de vrijhandelszone van Ouanaminthe. Eind november 2009 ging ik ter plaatse kijken en kwam tot de vaststelling dat alle goederen die in de fabriek verwerkt worden binnenkomen en buitengaan via de Dominicaanse Republiek. Ook elektriciteit en drinkwater voor het kaderpersoneel komt uit de Dominicaanse Republiek. Het drinkwater voor de arbeiders komt gefilterd uit de rivier, maar geen enkel kaderlid wil er een slok van nemen. De kleine voetgangersbrug over de rivier -de enige toegang tot de vrijhandelszone vanuit Haïti- kan duidelijk niet symbool staan voor wat men daar precies nodig heeft uit Haïti: een massa goedkope arbeidskrachten.
Na maandenlange protesten werd het minimumloon in 2009 voor het eerst in 6 jaar eens aangepast. Onder druk van de industriëlen en president Préval verkreeg de onderaannemingsindustrie (het soort fabrieken waar Collier het over heeft) een wettelijke uitzonderingsmaatregel: 125 Gourdes minimum dagloon in plaats van 200 Gourdes (1 Euro = 48,0537 Gourde). Eén enkele -zeer eenvoudige- maaltijd op straat in Haïti, kostte tot enkele weken geleden 75 tot 100 Gourdes. Met 125 Gourdes per dag voedt je dus geen gezin. Verschillende vrouwen getuigden dan ook in ruil voor een kleine loonsopslag seks met toezichters en patroons te aanvaarden. In een wetsvoorstel met betrekking tot nachtwerk kreeg de onderaannemingsindustrie ook een vrijstelling van de 10% extra loon die daarvoor door andere sectoren betaald zou moeten worden. Kortom: de “internationale gemeenschap” stelt voor, de Haïtiaanse overheid faciliteert dankzij buitenlandse leningen, en op enkele hongerlonen na, gaan de winsten van de economische groei naar het buitenland.
Meer dan ooit...
Wat verontrustend is, zijn niet persé de buitenlandse investeringen, maar de speciale voordelen die buitenlandse bedrijven krijgen. Evenals het feit dat dit het enige concrete economische perspectief is dat de Haïtiaans overheid in haar beleid verwerkte. Een perspectief dat overduidelijk is ingefluisterd door een “internationaal expert”. Het ging en gaat nu meer dan ooit om de bescherming van een fragiele economie. Een economie die vandaag nog meer dreigt ondergraven te worden door internationale plannen van zogenaamde experts, in plaats van eindelijk oor te hebben naar wat het Haïtiaanse middenveld al jaren luidkeels -maar tevergeefs- roept. Haïti heeft, ondanks de milieuproblematiek van ontbossing en erosie, nog steeds een gigantisch landbouwpotentieel. Als vruchten liggen te rotten terwijl enkele maanden later mensen honger lijden, weet u dat er iets fundamenteel fout zit.
Meer dan ooit moeten elementaire basisdiensten toegankelijk gemaakt worden: scholen, ziekenhuizen, water, elektriciteit. Onderwijs en gezondheidszorg waren al grotendeels geprivatiseerd. Vele ouders moesten kiezen voor wie van hun kinderen ze het schoolgeld wilden betalen, voor wie de dokterskosten. Voor anderen was de keuze alvast eenvoudiger: nauwelijks geld om te eten dus zeker geen onderwijs en geen ziekenzorg. Basisvoorzieningen als water en elektriciteit -zaken die wijzelf normaal vinden- waren, en blijven meer dan ooit, een dagelijkse strijd. Besparen op basisdiensten, die door de stijgende kost ervan alsmaar ontoegankelijker worden, is zoals het inschakelen van een tijdbom. Verder privatiseren is dus zeker géén optie.
Meer dan ooit is het noodzakelijk te luisteren naar wat Haïtiaanse basisbewegingen te vertellen hebben. De ingreep van het buitenland, haar haast om een schijnbaar democratisch overheidsapparaat te willen creëren, deed meer kwaad dan goed. Men moet blind en doof en daarbovenop nog idioot zijn om niet in te zien dat de voor 28 februari 2010 geplande verkiezingen gemanipuleerd werden. Vlot gefinancierd door internationale instellingen, regeringen en commissies. Gingen die miljoenen dollars daarheen? De dollars waarvan sommigen nu zeggen: het helpt niet, laat ons ermee ophouden? Niets helpt als je de basis niet betrekt, als je weigert te luisteren naar de boer en de boerin op het veld, de ijsventer of de schoenpoetser in de straat. Er zijn lokale beweging die dat al jaren doen, die proberen de stem van de basis op een hoger niveau te tillen en daar ondanks alles in slagen. De politiek van een vreemd land moet uit haar eigen bodem groeien, al is die instabiel. Een zwakke staat bouw je van onderuit op. Als je enkel van bovenuit werkt doe je meer kwaad dan goed.
Antwerpen/Port-au-Prince – 28 januari 2009
Meer info op www.avec-papiers.be
Bronnen:
www.avec-papiers.be
www.crisisgroup.org
www.papda.org