Na de militaire staatsgreep van 26 juli in Niger staan westerse landen achter de idee van een interventie. Wat zijn de belangen van deze landen? Het herstel van de democratie is zeker niet hun grootste bezorgdheid. Als voorbeeld analyseert Engler de positie van Canada in dit dossier (red.).
Militaire staatsgrepen zijn over het algemeen slecht. Buitenlandse invasies nog meer. Wat moeten we dan denken van de situatie in Niger?
Hoewel de politieke situatie in het West-Afrikaanse land veranderlijk is, zijn sommige feiten onbetwistbaar. De pro VS/Franse Mohamed Bazoum, die begin 2021 (althans nominaal) verkozen werd tot president, werd afgezet door de presidentiële garde nadat hij de leider van die garde had gedegradeerd. Bazoum heeft opgeroepen tot een buitenlandse militaire interventie om zijn positie te herstellen. Omgekeerd hebben de nieuwe militaire machthebbers de aanwezige Franse troepen opgeroepen om het land te verlaten. Ze hebben ook aangekondigd dat ze de postkoloniale akkoorden die Parijs aan het land heeft opgelegd, zullen intrekken. Wat hun beweegredenen ook zijn, de militaire machthebbers doen anti-imperialistische uitspraken.
Geschiedenis
Welke houding zou de Canadese regering moeten innemen? Canada heeft de staatsgreep van 26 juli in Niger veroordeeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de recente afzetting van de linkse Peruaanse president Pedro Castillo of eerder van de Boliviaanse president Evo Morales. Op zaterdag kondigde Ottawa aan dat het de directe financiële bijdragen ter waarde van een paar miljoen dollar aan de regering in Niger, stopzette. In de afgelopen twee decennia heeft Canada naar eigen zeggen 600 miljoen dollar uitgetrokken voor Niger - 59 miljoen dollar daarvan in 2021-2022. Tijdens een vergadering afgelopen november feliciteerde de Canadese premier Justin Trudeau -een belangrijke bondgenoot van de VS en Frankrijk in de regio- president Bazoum nog “met zijn leiderschap in de Sahel-regio".
Ottawa steunde expliciet de verklaring van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) dat het Niger militair zal binnenvallen als de positie van Bazoum niet wordt hersteld. Het Canadees Ministerie van Buitenlandse Zaken merkte op: "Canada verwelkomt het leiderschap en de beslissingen van de leiders van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten tijdens hun top op zondag 30 juli, gericht op het herstel van de constitutionele orde in Niger."
Als Bazoum onder druk van ECOWAS terug aan de macht komt, wat steeds onwaarschijnlijker lijkt, zou dat positief kunnen uitpakken. Maar een invasie zou rampzalig kunnen zijn en het is onwaarschijnlijk dat ECOWAS deze stap zal zetten zonder een duwtje in de rug van zijn westerse beschermheren.
Samen met de VS en Frankrijk is Canada ECOWAS al vele jaren aan het uitbouwen tot een regionale gendarme. In 2005 hielpen Canadese ambtenaren ECOWAS bij het opstellen van een kaderdocument voor de operationalisering van de West-Afrikaanse stand-by-troepenmacht. In zijn boek ‘Canadian Foreign Policy in Africa: Regional Approaches to Peace, Security, and Development’ wijdt prof. Edward Ansah Akuffo een hoofdstuk aan een gedetailleerd overzicht van de veelzijdige steun van Canada aan de stand-by-troepenmacht van ECOWAS.
De hulp aan de ECOWAS-troepen maakt deel uit van de bredere rol van Canada in de ontwikkeling van de ‘African Standby Force’ (ASF), een troepenmacht die onder de Afrikaanse Unie valt. Washington en de NAVO-landen steunen de regionale Afrikaanse strijdkrachten in de hoop dat ze zullen uitvoeren wat van hen verzocht wordt. De civiele vice-ambassadeur van het VS Afrikacommando (AFRICOM), Anthony Holmes, beschreef de officiële VS-redenering in dit verband als volgt: "In grote lijnen is onze aanpak wat wij noemen 'door, met en via'", wat inhoudt: "het ontwikkelen van partnerschappen op langere termijn" met het oog op de ontwikkeling van Afrikaanse militaire capaciteit om "problemen" aan te pakken zodat "wij het niet hoeven te doen".
Rick Rozoff van ‘Stop NATO’ herkadert dit denken in anti-imperialistische termen en stelt dat Washington de African Standby Force (ASF) en zijn regionale brigades steunt om "surrogaatlegers op te bouwen om Afrika regio per regio te controleren". Hij argumenteert verder dat "door het trainen, moderniseren, bewapenen en integreren van de strijdkrachten van de 54 landen tellende Afrikaanse Unie ... de VS en zijn belangrijkste NAVO-bondgenoten regionale proxy-strijdkrachten ontwikkelen -met name de African Standby Force- voor gewapende interventies tegen landen waarvan het Westen de regeringen niet moet."
De Canadese regering heeft tientallen miljoenen dollars in de stand-by troepen gestoken als onderdeel van het verklaarde verlangen om "Afrikaanse oplossingen voor Afrikaanse problemen" te promoten. Maar in flagrante minachting voor het Afrikaanse veiligheidsregime dat ze beweerden te steunen, negeerden de VS, Canada, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in 2011 belangrijke bemiddelingspogingen van de Afrikaanse Unie met betrekking tot Libië. In zijn verzet tegen de NAVO-invasie zei Jean Ping, hoofd van de Commissie van de Afrikaanse Unie: "De bezorgdheid van Afrika is dat de wapens die aan deze of gene zijde worden geleverd ... zich al in de woestijn bevinden en terroristen zullen bewapenen en de smokkel zullen aanwakkeren”.
De politieke spanningen in Niger komen deels voort uit de jihadistische opstand die is aangewakkerd door de invasie in Libië. De NAVO-oorlog van 2011 destabiliseerde Libië en een groot deel van de Sahel-regio, die delen van Senegal, Gambia, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Algerije, Niger, Nigeria, Kameroen, Tsjaad, Zuid-Soedan, Soedan en Eritrea omvat. In 2012 sloeg het Libische conflict over naar Mali en de beschikbaarheid van wapens in de regio nam toe. Strijders werden zelfs getraind in ISIL-kampen in Libië.
Voor de invasie voorspelde het "Canadese leger chaos in Libië als de NAVO zou helpen om Kadhafi omver te werpen", meldde het nieuwsblad de 'Ottawa Citizen' vier jaar later op basis van interne documenten. De militaire verslaggever van de krant, David Pugliese, merkte op dat Canadese gevechtspiloten tijdens de gevechten grapten dat ze "de luchtmacht van Al Qaeda" waren.
Ondanks het feit dat de Canadese regering wist dat ze het jihadistisch geweld aanwakkerde, speelde Canada een belangrijke rol in de NAVO-aanval van 2011. Een Canadese generaal leidde de bombardementen, waaraan zeven CF-18 gevechtsvliegtuigen deelnamen, en twee Canadese marineschepen patrouilleerden langs de Libische kust.
Het jihadistisch geweld dat deels is aangewakkerd door de Amerikaanse, Franse en Canadese oorlog in Libië, werd dan weer door NAVO-landen gebruikt om de militarisering van Niger te legitimeren. De VS en Frankrijk hebben elk meer dan 1000 troepen in het land, terwijl Duitsland en Italië er meer dan honderd hebben. Via Operatie Naberius zijn zo'n 50 Canadese militairen ingezet in Niger. Daarnaast is het Canadese Speciale Operaties Regiment de afgelopen tien jaar steeds meer betrokken geweest bij "contraterroristische" trainingsoefeningen in de Sahel. Tijdens de gezamenlijke militaire oefening ‘Flintlock’ in 2014 berichtte het ‘New York Times Magazine’: "De afgelopen drie weken trainden Green Berets, samen met Britse, Franse en Canadese speciale troepen, en 139 elitetroepen uit Niger, Nigeria en Tsjaad." Flintlock wordt gesponsord door AFRICOM en geleid door de VS-‘Joint Chiefs of Staff’ en vindt elk jaar plaats in een ander land in de Sahel-regio.
Canadese functionarissen vertellen de media over het algemeen dat het doel van het trainen van militairen in andere landen het helpen bestrijden van terreur of de illegale drugshandel is, maar een nadere blik op de militaire doctrine suggereert bredere strategische en geopolitieke motivaties.
Bedrijfsbelangen
Daarnaast zijn er meerdere Canadese mijnbouwbedrijven actief in Niger. In 2000 opende het in Montréal gevestigde SEMAFO de eerste goudmijn op industriële schaal in het Afrikaanse land. Een zakelijk artikel uit 2007 in de ‘Montréal Gazette’ kopte: "Local Miner a Major Force in Niger: It's not every day we receive a press release from a gold mining company that includes a warm personal message from the prime minister". Het was een artikel over de innige banden tussen SEMAFO en Hama Amadou, de toenmalige premier van Niger. "We werken heel nauw met hem samen," zei Benoit La Salle, algemeen directeur en voorzitter van SEMAFO. "We maken elk jaar deel uit van zijn budget".
La Salle legde uit hoe de premier zijn bedrijf hielp om een staking te breken in de Samira Hill-mijn in het westen van het land. "Hij gaf ons alle juiste richtlijnen om dit legaal op te lossen", zei La Salle. "We zijn naar de rechtbank gestapt, we hebben de staking onwettig laten verklaren en dat stelde ons in staat om een aantal werknemers te ontslaan en een aantal van hen weer in dienst te nemen op basis van een nieuw arbeidscontract. Daardoor konden we een aantal ongewenste werknemers laten gaan omdat ze al een paar keer gestaakt hadden."
De bittere staking leidde tot een parlementair onderzoek naar de milieuschade die de mijn veroorzaakte, het gebrek aan voordelen voor de lokale gemeenschappen en de behandeling van de mijnwerkers. Politici uit de oppositie beschuldigden SEMAFO van het betalen van "slavenlonen". "De lonen zijn erg laag", verklaarde de vicevoorzitter van de belangrijkste oppositiepartij van Niger in 2009. "De bevolking profiteert helemaal niet van dit goud."
SEMAFO werd ervan beschuldigd geen belastingen, noch dividenden te betalen aan de overheid. Ondanks het feit dat de overheid een aandeel van 20% heeft in de Samira Hill-mijn, heeft ze tussen 2004 en 2010 geen directe betalingen ontvangen van de in Montreal gevestigde meerderheidsaandeelhouder. In een rapport getiteld “Scandal of Mineral Wealth: Niger cries with famine while Semafo celebrates its ‘millionth’ ounce of gold”, zette de nieuwssite 'Ouestaf' de wijdverspreide verarming tegenover de miljoenen dollars die het grootste mijnbouwbedrijf van Québec verdiende met zijn activiteiten in West-Afrika. In 2010 haalde SEMAFO een hoeveelheid goud uit Niger ter waarde van ongeveer 350 miljoen dollar, maar veel inwoners van het land leden honger.
In 2008 werden de oudgediende Canadese diplomaat Robert Fowler, die toen Speciaal Gezant van de VN-secretaris-generaal in Niger was, en zijn assistent, Buitenlandse Zaken-medewerker Louis Guay, ontvoerd na een bezoek aan de Samira Hill-mijn. "Louis [Guay] belde me op en zei dat hij daarheen ging voor een VN-missie en dat hij had gehoord dat de mijn een Canadees succes was en dat hij dit aan Canada wilde melden," vertelde de CEO van SEMAFO, La Salle, aan de Canadese krant ‘National Post’.
Waarom bracht een VN-gezant, die naar het land gestuurd was om een conflict op te lossen dat grotendeels rond natuurlijke rijkdom draaide, een bezoek aan een door Canada geëxploiteerde mijn? Was het een boodschap aan de regering van Niger? Aan de rebellen? Aan de VN? Hield Fowler geheime gesprekken met het mijnbouwbedrijf over het aanhoudende conflict tussen de Toeareg (de berberbevolking) en de mijnbedrijven in de regio?
In zijn boek ‘A season in Hell: My 130 Days in the Sahara with Al Qaeda’, negeert Fowler deze vragen. Hij zegt dat het bezoek gewoon een poging was om een “Canadees succes” te onderzoeken, wat nog steeds de vraag oproept of het gebruikelijk of aanvaardbaar is dat Canadese VN-vertegenwoordigers diplomatieke steun verlenen aan het Canadese bedrijfsleven?
In een ander voorbeeld van het aanwenden van politieke invloed ten behoeve van het Canadese bedrijfsleven, reisde Jean Chrétien maanden na zijn aftreden als premier, naar Niger om de belangen van ‘TG World Energy’ te behartigen. Volgens de Canadese krant ‘The Globe and Mail’ hielp Chrétien het bedrijf uit Calgary "uit de penarie in de verarmde Afrikaanse natie Niger". TG's rechten om 18 miljoen hectare van Nigers wildernis te exploreren op de aanwezigheid van olie en gas waren ingetrokken door de overheid, die aanvoerde dat TG zijn investeringsdoelen niet had gehaald. Niger kende de concessie vervolgens toe aan een dochteronderneming van het Chinese bedrijf ‘China National Petroleum Corp’.
Het bedrijf uit Calgary klaagde de regering van Niger aan en ging met het Chinese bedrijf in arbitrage. "Het vroeg de heer Chrétien ook om tussenbeide te komen", schreef The Globe and Mail. "De voormalige premier sprak met ambtenaren van China National Petroleum tijdens een reis naar Beijing en vloog vervolgens in maart 2004 naar Niamey, de hoofdstad van Niger. Onder normale omstandigheden was het beste wat TG World in zijn eentje had kunnen verkrijgen een ontmoeting met de minister van Energie. Maar Mr. Chrétien slaagde erin een ontmoeting met de president af te dwingen." Het gelobby van Chrétien leidde tot een nieuwe overeenkomst tussen TG World, Niger en het Chinese bedrijf, waardoor de aandelen van het Canadese bedrijf binnen een jaar stegen van acht cent naar meer dan een dollar.
Het is momenteel onduidelijk hoe de zaken in Niger verder zullen lopen. Maar Canada is geen mogendheid zonder eigen belangen en eigen doelen in het land. Onze regering zal niet noodzakelijkerwijs doen wat het beste is voor de mensen in Niger. De woorden en daden van Ottawa worden eerder bepaald door het VS-imperium en de belangen van het bedrijfsleven. Hier moet duidelijk op gewezen worden, evenals op het feit dat westerse regeringen geen buitenlandse militaire invasie moet promoten.