Op 15 augustus 2022 trokken de laatste Franse soldaten zich terug uit hun belangrijkste militaire basis in Mali, in de noordelijke stad Gao. Uren later landden mannen in militair uniform, vermoedelijk behorend tot de Wagner Group -een Russische paramilitaire organisatie die nauwe banden heeft met het Kremlin- op de militaire luchthaven van Gao met een L-39 Albatros grondaanvalsvliegtuig. Na het uitladen van hun materiaal installeerde de groep zich voor een periode van onbepaalde duur. Tegen dan was deze gang van zaken inmiddels een vast patroon geworden in Mali. Hetzelfde scenario had zich in juni in Ménaka, in april in Gossi en in januari in Timboektoe reeds afgespeeld. De Fransen hadden de sleutels van hun militaire basissen daar overhandigd aan de Malinezen, die ze onmiddellijk doorgaven aan Russische paramilitaire troepen.
Terwijl Mali van partners wisselde, is er in de westerse media en analyses veel ophef ontstaan over de Wagner-groep. Hoewel dat niet misplaatst is, dienen de bezorgdheden ook als een nuttige afleiding om de fouten van andere actoren in de regio te verdoezelen.
Mali was er veel slechter aan toe toen het door de Franse troepen verlaten werd, dan toen die arriveerden.
De pijlsnelle vervanging van Franse troepen door Russische huurlingen markeert een decennium van mislukte pogingen om de stabiliteit in Mali te herstellen. Het Mali dat door Franse troepen verlaten werd, was er veel slechter aan toe dan het Mali waar ze naartoe waren gevlogen om te helpen. Een groot deel van het uitgestrekte noorden en de graanschuur van het land was in handen van gewapende groepen met een militante etnische en ideologische agenda. Duizenden burgers waren omgekomen en bijna een miljoen mensen geraakten ontheemd. De staatsinstellingen waren zwakker dan ooit. Staatsgrepen in 2020 en 2021 brachten militaire leiders aan de macht die het expliciete Russische model van autoritair bewind en gewelddadige repressie aantrekkelijker vonden dan de verwarde westerse aanpak, waarin het vermoorden van terroristen werd gecombineerd met het propageren van de mensenrechten.
Terwijl een ooit eengemaakte en door Frankrijk geleide coalitie blijft wankelen en de Algerijnse inspanningen om vrede te stichten haperen, organiseren uiteenlopende actoren binnen en buiten Europa, waaronder Rusland, hun eigen interventies in de Sahel. Tegelijkertijd blijft het door de Fransen ingezette militaire interventiemodel elders in de Sahel diepgeworteld en breidt het zich stevig uit in zuidelijke richting naar de Atlantische Oceaan, als reactie op vermeende bedreigingen die opduiken in de staten aan de Golf van Guinea, zoals Benin, Ghana, Ivoorkust en Togo.
Franse interventie in de Sahel
De Franse militaire operaties van het afgelopen decennium in Libië en Mali hebben Frankrijk en Algerije loodrecht tegenover elkaar geplaatst rond kwesties van conflictbemiddeling in die regio. In januari 2013 ontplooide Parijs op verzoek van Mali's niet-gekozen interim-autoriteiten antiterrorismetroepen in het land als reactie op een complexe noodsituatie die gekenmerkt werd door een politiek-militaire rebellie van noordelijke gewapende groepen, de bezetting van het noorden door jihadistische coalities en de omverwerping van het politieke bewind in de hoofdstad.
Terwijl de Fransen hun eerste opdracht, het heroveren van noordelijke steden op de jihadistische groepen, relatief gemakkelijk volbrachten, bleek het aanpakken van de andere crisissen een grotere uitdaging. Algerije, van zijn kant, kwam met een politieke strategie op de proppen voor het stabiliseren van zijn zuidelijke buurland. In 2015 organiseerde Algiers onderhandelingen tussen de strijdende partijen en pushte uiteindelijk drie groepen -'la Plateforme' (een coalitie van regeringsgezinde gewapende groepen), de rebellencoalitie 'Coordination des mouvements de l'Azawad' en de Malinese regering- een vredesakkoord te ondertekenen.
Ondanks de opvallende afwezigheid van de participatie van jihadistische groepen en het negeren van de kwestie mensenhandel probeerde de 'Algiers Overeenkomst voor Vrede en Verzoening in Mali' enkele van de fundamentele onderliggende oorzaken van rebellie en instabiliteit in het noorden aan te pakken, waaronder onveiligheid, onderontwikkeling en een gebrek aan politieke vertegenwoordiging. De deal slaagde erin om de gevechten tussen noordelijke gewapende groepen en de staat te bevriezen, en creëerde een werkkader voor het oplossen van politieke- en veiligheidskwesties.
In de jaren die volgden trok Frankrijk Europa mee in een golf van door het buitenland geleide staatsopbouw-initiatieven. Op papier onderschreef Frankrijk een strategie die op vier pijlers steunde: de strijd tegen gewapende terroristische groepen, capaciteitsopbouw voor de strijdkrachten, steun voor de terugkeer van de staat, en ontwikkelingscoördinatie. In werkelijkheid was terrorismebestrijding het absolute middelpunt van de interventie, terwijl op het vlak van de andere drie pijlers geen noemenswaardige vooruitgang werd geboekt. Integendeel, volgens de meeste maatstaven gingen ze er zelfs aanzienlijk op achteruit.
De drijfveer van de interventie was de overtuiging dat terrorisme een militaire oplossing vereiste.
De drijfveer van de interventie was de overtuiging dat het terrorisme-probleem een militaire oplossing vereiste. Deze reactie reduceerde de complexe, gelaagde crisissen in Mali -de roofzuchtige relatie tussen staat en platteland, de gewelddadige concurrentie tussen en binnen etnische, op kaste gebaseerde, economische en regionale belangengroepen, en de door de klimaatverandering veroorzaakte transformatie van de natuurlijke omgeving - tot een eenvoudig probleem dat uitgeroeid kon worden door legereenheden.
Een dergelijke benadering negeerde of verwierp ook de herhaaldelijke krachtige lokale oproepen tot een politieke dialoog met gewapende groepen. Nieuwe regionale en multilaterale mechanismen die met Franse steun werden ingesteld en gefinancierd, voegden alleen maar meer gewapende mannen aan de situatie toe, zonder de politieke oorzaken van de crisis aan te pakken. De 15.000 troepen sterke Multidimensionale Geïntegreerde Stabilisatiemissie van de VN in Mali (MINUSMA) -een vredesmacht die al snel de dodelijkste VN-missie ter wereld werd- verleende belangrijke logistieke steun aan de Franse antiterreurmissie in de Sahel, Operatie Barkhane.
In 2014 steunden de Fransen ook de staatshoofden van Mali, Tsjaad, Burkina Faso, Mauritanië en Niger bij de oprichting van de 'G5 du Sahel'. Deze gezamenlijke veiligheidsalliantie had als doel de regionale militaire samenwerking te bevorderen, vooral rond gedeelde grenzen, en om een manier te voorzien om ontwikkelingsgelden te kanaliseren. Ze werd gelanceerd in juli 2017, maar haar operaties konden de toenemende onveiligheid niet verhinderen. En al snel werden de troepen van de G5 in verband gebracht met het misbruik van burgers.
De terugtrekking van Mali uit de G5 du Sahel in mei 2022 bevestigde de irrelevantie van een organisatie die miljarden euro's aan financiering ontving van de Europese Unie, Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten en geen noemenswaardige verbeteringen aanbracht in het ontwikkelings- of veiligheidslandschap.
Tussen Franse wapens en Algerijnse vrede
Naarmate de gevechten zich verspreidden van noordelijk Mali naar de meer dichtbevolkte centrale regio's, wakkerden de antiterreuroperaties net de dynamiek aan die ze verondersteld werden tegen te gaan. In 2017 en 2018 werkten Franse antiterrorismetroepen samen met de op gemeenschap gebaseerde Toeareg en Daosahak-milities in de Ménaka-regio, aan de grens met Niger. De gewelddadige offensieven die ze leidden tegen rivaliserende leden van de etnische Peul-gemeenschap hadden een averechts effect. Het aantal rekruten voor de lokale afdeling van de Islamitische Staat, die bescherming, training en wapens aanbood, nam net sterk toe.
In Centraal-Mali inspireerde de militarisering van gemeenschappen het ontstaan van de Dogon- en Bambara-milities. In 2019 begonnen zij hun eigen antiterreuraanvallen te organiseren, vaak met grootschalige offensieven tegen Peul-burgers. De bloedigste aanval vond plaats in maart 2019, toen een militie het Peul-dorp Ogossagou aanviel en 157 dorpelingen vermoordde, waaronder 46 kinderen. Elf maanden later keerden gewapende mannen terug naar het verwoeste dorp en vermoordden nog eens 35 mensen.
Rond deze tijd liet een inwaartse wending in Algiers de overmatig gemilitariseerde Franse strategie om Mali te stabiliseren grotendeels ongecontesteerd. De Overeenkomst van Algiers -dat in vergelijking met de Franse aanpak veelbelovender was omdat het de veiligheidsuitdagingen van Mali in meer haalbare, praktische termen formuleerde dan het vage doel van een 'eeuwige oorlog' om het terrorisme te verslaan- was vier jaar later nog steeds niet van de grond gekomen.
In 2019, toen volksprotesten de opvolging van Algerije's langst regerende heerser, voormalig president Abdelaziz Bouteflika, ter discussie stelden, verzonk Algiers in een binnenlandse strijd en was het minder bedreven in het projecteren van macht. Door zijn zuidelijke buur te beschouwen als een risicovolle periferie waarvan de onveiligheid ernstige gevolgen kon hebben voor zijn eigen grondgebied, bracht Algiers zichzelf in een positie waarin het verplicht was om Mali te helpen stabiliseren, maar tegelijk was het daar fundamenteel niet toe in staat.
De verwachtingen kelderden en velen begonnen het door Algiers geleide vredesproces te zien als gedoemd om te mislukken of als een parodie van zichzelf. Het akkoord werd niet door de bevolking gesteund, negeerde belangrijke aspecten van de evoluerende crisis en werd geleid door politieke actoren die het ontbrak aan de politieke wil om het te implementeren.
De drie ondertekenende partijen leken meer geïnteresseerd in ruziemaken dan in het nakomen van de bepalingen van de overeenkomst. En ondertussen onderhandelden de noordelijke gewapende groepen onderling over regelingen voor machtsdeling. Ze verdeelden verschillende regio's en profiteerden van de autonomie die gepaard ging met de vertraging van de terugkeer van de staatstroepen naar het gebied. Tegelijk klaagden ze bitter over de aanhoudende sluiting van de scholen en openbare diensten.
De Franse president Emmanuel Macron hield begin 2020 volop vast aan de juistheid van de gemilitariseerde strategie in Mali.
Van 2019 tot begin 2020, toen het geweld tegen burgers sterk toenam en de Europese en Amerikaanse partners hun twijfels begonnen te uiten, dreef Frankrijk zijn gemilitariseerde interventiemodel in Mali op. Tijdens een top in januari in de Franse stad Pau hield president Emmanuel Macron vast aan de juistheid van de gemilitariseerde strategie. Hij negeerde daarbij de groeiende steun van de bevolking in Mali voor een dialoog met de jihadisten. De maand daarop stuurde Frankrijk 600 extra troepen naar de driegrenzenregio van Mali, Niger en Burkina Faso.
Tegen augustus 2020 bevestigde een militaire staatsgreep in de Malinese hoofdstad Bamako de toenemende vermoedens dat de Malinese staat, de belangrijkste partner van de Franse interventie, steeds onhoudbaarder werd. De gebeurtenissen brachten Parijs en Bamako op ramkoers, wat resulteerde in een snelle verslechtering van de betrekkingen in 2021 en uiteindelijk in de terugtrekking en uitwijzing van de Franse troepen en hun vervanging door Wagner-huurlingen.
De voortdurende achterdocht tussen Mali's meest invloedrijke partners, Frankrijk en Algerije, speelde geen onbelangrijke rol in de mislukking van de strategieën van beide. Algiers -diep verontrust door de stationering van Franse troepen aan zijn zuidgrens- was ervan overtuigd dat Frankrijk de separatistische tendensen bij de Toearegs steunde en de vredesovereenkomst van Algiers ondermijnde. Parijs, dat moest vaststellen dat de terroristische groepen veel veerkrachtiger waren dan verwacht, geloofde dat Algerije onderdak bood aan Iyad Ag Ghali, de leider van de militant jihadistische groepering 'Jama'at Nasr al-Islam wal Muslimin', en steun verleende aan terroristische groepen. Het kwetsbare, door oorlog verscheurde Mali betaalde de zwaarste prijs.
De intrede van de Wagner-groep
In 2021, toen de relaties tussen Frankrijk en Mali stukliepen, veroorzaakten meerdere externe spelers, elk met hun eigen agenda, een nieuwe golf van naschokken. Het aanhalen van de betrekkingen met Rusland en de komst van Wagner-huurlingen heeft de meeste aandacht gekregen in de media. Hoewel Rusland beweert dat het een postkoloniale partner wil zijn voor Afrikaanse landen als Mali, trad het grotendeels in de voetsporen van Frankrijk door het antiterroristische interventiemodel over te nemen en te vertrouwen op de militarisering van gemeenschappen met het oog op kortetermijnwinsten die de verliezen op langere termijn nauwelijks verhullen.
In december 2021 lanceerden Mali's transitionele autoriteiten, gesteund door de paramilitaire troepen behorend tot de Wagner Group, een nieuw militair offensief in centraal Mali, genaamd Operatie Keletigui. Dit offensief was in verschillende opzichten opmerkelijk. Het betekende een omslag in het denken van de Malinese autoriteiten. In de jaren daarvoor, toen het geweld zich uitgebreid had tot in de centrale steden Segou en Mopti, waren de militaire en politieke autoriteiten in Bamako gaan geloven dat een militaire overwinning in dat gebied niet mogelijk was, voor een deel vanwege de zware prijs die de militaire acties met zich mee zouden brengen voor de burgers. Tegen 2020 waren er nog steeds Malinese veiligheidstroepen aanwezig in de regio, maar ze hadden een overwegend defensieve houding aangenomen en zich teruggetrokken in hun kampen. Het nieuwe offensief draaide deze koers terug en maakte duidelijk dat de staat, die Centraal-Mali de afgelopen jaren verlaten had, van plan was om extra daadkrachtig terug te keren.
De Wagner-huurlingen die bij Operatie Keletigui werden ingezet, rekenden op allianties met in de Donso-gemeenschap gevestigde gewapende groepen die geneigd zijn om economische en etnische vendetta's te doen doorgaan als antiterreuroperaties.
Het partnerschap tussen de Malinese strijdkrachten en de Wagner-groep adopteerde gewelddadige technieken in Centraal-Mali.
Het Russische partnerschap betekende een nieuwe graad van meedogenloosheid. In de daaropvolgende zes maanden adopteerde het partnerschap tussen de Malinese strijdkrachten en de Wagner-groep brutale en gewelddadige technieken in Centraal-Mali. Sommige daarvan, zoals het veelvuldig viseren van burgers met buitengerechtelijke executies -vooral onder de Peul- zouden niet zijn uitgevoerd in aanwezigheid van Europese partners. Bij een gezamenlijke inval in Moura werden honderden burgers gedood en tientallen vrouwen verkracht. In de buurt van Diabaly, een stad in de Centraal-Malinese regio Segou, werd een voormalig MINUSMA-kamp getransformeerd tot een door Wagner geleid folterkamp dat in verband wordt gebracht met tientallen standrechtelijke executies. Elders waren Wagner-huurlingen betrokken bij de eerste geregistreerde gevallen van de inzet door Malinese troepen van boobytraps in lijken.
De Pretoriaanse doelstelling van deze interventie was het terugdringen van de jihadisten door hun bolwerken op het platteland aan te vallen, evenals het versterken van de aanwezigheid van de Malinese staat in een belangrijke betwiste regio. Deze doelstellingen lijken doelgerichter en haalbaarder dan de verregaande architecturale ambities van de Fransen, ook al heeft het streven naar deze doelstellingen verschillende tendensen versterkt die onder het partnerschap met Frankrijk al momentum vergaard hadden, zoals de mobilisatie van op gemeenschap gebaseerde milities en de vervolging van de Peul-burgerbevolking.
Maar de brutaliteit en inefficiëntie van de Russische/Wagner-aanpak zal het verlies van grondgebied voor de Malinese staat in de centrale regio's van het land waarschijnlijk eerder versnellen dan omkeren, terwijl de Jama'at Nasr al-Islam wal Muslimin een nieuwe bron van propaganda en rekrutering aangereikt krijgt. In de eerste maanden van de oorlog in Oekraïne wekte een golf van mediaberichten de indruk dat de Wagner-strijders in Mali geen steun hadden en niet betaald werden, en dat ze naar Oekraïne konden worden overgeplaatst. Velen in West-Europa en de Verenigde Staten hoopten bijgevolg dat ze niet veel langer in het Afrikaanse landen zouden blijven. Maar het lijkt er steeds meer op dat Wagner Mali niet snel zal verlaten en misschien zelfs zijn regionale aanwezigheid wil uitbreiden naar het naburige Burkina Faso.
Nieuwe actoren, nieuwe aanpak
Naarmate de Franse invloed afnam, eigende een andere externe actor zich grotere vrijheden toe in Mali. In mei 2021 ontvingen de in Rome gevestigde NGO Arapacis en de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken Luigi Di Maio de twee belangrijkste rivaliserende coalities van Noord-Malinese Toearegs in de Italiaanse hoofdstad. De Coordination des Mouvements de l'Azawad (CMA) en Plateforme ondertekenden een verklaring waarin zij beloofden samen te werken binnen een gemeenschappelijke structuur die bekend staat als het 'Cadre stratégique permanent' (CSP).
Twee maanden later werd het CSP formeel gelanceerd in Kidal, in aanwezigheid van een hooggeplaatste delegatie van de Malinese transitionele regering die geïnstalleerd was na de staatsgreep (de tweede op twee jaar tijd) van mei 2021. Het was een hoopvol moment van eenheid voor de twee door Toearegs geleide groepen die jaren en misschien wel honderden jonge mannen verloren aan onderlinge gevechten binnen de gemeenschap. Het initiatief werd gesteund door een regering waarvan de vorige leiders vaak het ene kamp tegen het andere hadden uitgespeeld.
Maar de hoop bleek van korte duur. Volgens diplomatieke bronnen bood Italië ongeveer 100 miljoen dollar rechtstreeks aan de CMA en het Plateforme om hun milities te rekruteren in het kader van de uitgebreide regionale inspanningen van Rome om migranten op te sluiten en af te schrikken. De gewapende groepen verwelkomden de Italiaanse plannen om een detentiecentrum voor migranten te bouwen in Kidal omdat dit banen zou scheppen en economische groei zou stimuleren. De Malinese regering was echter minder blij met de creatie van een financieringsstroom die haar volledig omzeilde en ze begon een belangrijke rol op te eisen binnen het CSP.
Het geschil dat vervolgens uitbrak tussen de drie groepen deed het reeds fragiele vredesproces ontsporen, waardoor alle gesprekken tien maanden lang werden opgeschort. De bewering van Italië dat het de vrede en de stabiliteit steunt in Mali, wordt gelogenstraft door het eigenbelang en de wreedheid van het financieren van milities met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten om migranten op weg naar Europa te onderscheppen en vast te zetten. Door dit te doen, heeft Italië een reeds kwetsbaar vredesproces met bijna een jaar vertraagd.
Een laatste belangrijke externe actor is Turkije. In juli 2020, op een moment dat Ankara zijn militaire inzet in Somalië en Libië aan het opvoeren was, tekende Turkije een defensiepact met Niger, wat vooral in Frankrijk de vrees deed ontstaan voor Turkse militaire ambities in de Sahel.
In 2022 suggereerde de verkoop van Turkse Bayraktar TB2 drones aan Niger en Burkina Faso dat dit engagement de vorm zou kunnen aannemen van luchtsteun en training voor gebruik van die luchtsteun door partnerlanden in antiterreuroperaties. Doordat de technische capaciteiten van staten om in onstabiele regio's toe te slaan worden vergroot zonder dat er enige vooruitgang wordt geboekt op het politieke front, wordt hoogstwaarschijnlijk een nieuwe laag van risico's toegevoegd voor burgers. Ondanks deze risico's beschouwen de elites en de bevolking in de Sahel-landen Turkije -dat vooral geïnteresseerd is in de ontwikkeling van nieuwe exportmarkten- als een islamitische medestander, een land dat minder overheersend is dan de Europese Unie of Frankrijk en dat een op maat gemaakt aanbod van ondersteuning heeft voorgesteld, met inbegrip van infrastructuurprojecten, onderwijs en gezondheidszorg.
Tijdens de afgelopen tien jaar hebben buitenlandse partners de problemen in de Sahel-regio onmiskenbaar verergerd.
Het is belangrijk om de rol of de invloed van externe actoren in de Sahel-crisis niet te overdrijven, maar tijdens de afgelopen tien jaar hebben buitenlandse partners de problemen in de regio onmiskenbaar verergerd. In betwiste gebieden hebben zijn militaire operaties zonder politieke doelstellingen aangemoedigd en versterkt, en ze hebben het gebruik van op gemeenschap gebaseerde gewapende groepen bevorderd, waardoor de macht van deze milities en de door hen aangerichte schade zijn vermenigvuldigd.
De verslechterende situatie maakt duidelijk hoe door het buitenland gesteunde terrorismebestrijding de inter- en intra-etnische strijd en het militair en paramilitair geweld tegen burgers faciliteert in plaats van tegengaat. Bovendien vormt ze een waarschuwing voor degenen die dezelfde interventiediscoursen, -technieken en -beleidslijnen naar voor schuiven als reactie op vermeende dreigingen in staten aan de Golf van Guinea, zoals Benin, Ghana, Ivoorkust en Togo. Deze staten hebben in 2017 met steun van Frankrijk en Duitsland het Accra-initiatief gelanceerd, een regionaal mechanisme voor terrorismebestrijding dat gericht is op de beveiliging van perifere grensgebieden. Dit initiatief, samen met de bijbehorende terrorismebestrijdingscampagnes in het noorden van Benin en Togo, lijkt voorbestemd om deze West-Afrikaanse kustlanden soortgelijke gevaarlijke trajecten op te sturen.
Dit artikel verscheen eerden in MERIP.