Sinds Abdullah Öcalan, de leider van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK), opgesloten zit in de gevangenis op het Turkse eiland Imrali, nam hij geleidelijk aan afstand van het marxisme-leninisme. Hij bekeerde zich tot het libertair-socialistische project van het 'communalisme' onder invloed van denker, schrijver en activist Murray Bookchin. Öcalan vertaalde de ideeën van Bookchin naar de Koerdische situatie in een politiek pamflet met de titel 'Democratisch Confederalisme' (2011). Het werd een soort van draaiboek voor experimenten van autonoom zelfbestuur en gender- en ecologische vrijheid in Turks Koerdistan (Noord-Koerdistan) en vooral het Koerdische deel van Syrië (Rojava).
Vanuit de gevangenis stelde Öcalan in 2005 een verklaring op waarin hij voor het eerst spreekt van een 'democratisch confederalisme voor Koerdistan'. Daarin zet hij zich af tegen het centralisme van 'de natiestaat' en neemt hij ook expliciet afstand van het autoritaire marxisme-leninisme zoals de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) dat beleed van bij haar ontstaan tot diep in de jaren 1990. De PKK-leider stelt dat het democratisch confederalisme geen staatssysteem is, maar een democratisch systeem van een volk zonder staat dat zelfvoorzienend is op alle domeinen van het maatschappelijk leven, met inbegrip van de economie. In de jaren daarop zou hij vanuit de kritiek op zowel het kapitalisme als het autoritair socialisme, zijn ideeën voor een democratisch confederalisme verder ontwikkelen. In zijn boek 'Prison Writings: The PKK and the Kurdish Question in the 21st Century' (2011) schrijft hij: "Het is duidelijk dat onze theorie, ons programma en onze praktijk van de jaren 1970 niets anders voortbrachten dan futiel separatisme en geweld. Erger nog, dat het nationalisme waar we ons tegen dienden te verzetten, ons allemaal besmette" en "Dogmatisme wordt gevoed door abstracte waarheden die een gewone manier van denken worden. Van zodra je dergelijke algemene waarheden in woorden omzet, voel je je als een hogepriester in dienst van zijn god. Dat was de fout die ik maakte."
Murray Bookchin
Öcalan liet zich sterk inspireren door Murray Bookchin en diens model van de sociale ecologie, dat een alternatief moet bieden voor de ontmenselijking en natuurvernietiging van het kapitalisme. Om tot een ecologische maatschappij te komen was er volgens Bookchin een verregaande decentralisering van de besluitvorming nodig. Een besluitvorming op kleine schaal die dicht bij de mensen staat. Voedselproductie zou op lokaal niveau dienen te gebeuren. Energie moet opgewekt worden uit hernieuwbare bronnen. Vandaag klinkt dat allemaal niet erg nieuw, maar Bookchin ontwikkelde zijn theorieën al vroeg in de jaren 1960. De nieuwe maatschappij mocht niet gedicteerd worden door de markt of de staat, maar door beslissingen van mensen in echte democratische vergaderingen. Bookchin zag geen toekomst meer in de natiestaat. Die diende ontmanteld te worden, waarna de macht in handen zou komen van lokale democratische besluitvormingsorganen die met elkaar verbonden zijn door confederaties. Het is dat concept van democratisch confederalisme dat Öcalan projecteerde op de Koerdische situatie.
Destijds, na de val van het Ottomaanse rijk in WOI, oordeelden de koloniale machten dat er geen Koerdische staat zou komen. Het Koerdische gebied geraakte opgedeeld over vier landen: Turkije, Irak, Iran en Syrië. In elk van die landen zou de Koerdische bevolking onderworpen worden aan een discriminerend systeem, waartegen ze zich organiseerden in gewapende verzetsbewegingen. Enkel in Irak en mede als gevolg van twee Golfoorlogen zouden de Koerden er in slagen verregaande autonomie te verwerven met een eigen bestuur en parlement. In Turkije lanceerde de in 1978 opgerichte PKK een harde militaire campagne tegen de Turkse militairen die in 1980 de macht hadden gegrepen. De PKK streefde aanvankelijk naar een onafhankelijke linkse republiek Koerdistan en stond daarmee diametraal tegenover het sterk centralistische Kemalistische Turkije. Opeenvolgende Turkse regeringen voerden de repressie tegen het Koerdische onafhankelijkheidsstreven op en zorgden er voor dat de PKK op de Amerikaanse en Europese terreurlijsten terechtkwam. Na jaren van bloedige strijd, broederstrijd, aanslagen en arbitraire arrestaties koos de PKK geleidelijk aan voor een geweldloze strategie.
Om de ideologie van het democratisch confederalisme in de praktijk te brengen werd in 2007 de Groep van Gemeenschappen in Koerdistan (KCK) opgericht. De KCK moet instaan voor het territoriaal beheer van de Koerdische regio's. Behalve de PKK zelf, maken andere – ideologisch verwante – partijen uit de buurlanden er deel van uit: De PJAK (Partij voor een Vrij Leven in Koerdistan) uit Iran, de heel kleine PÇDK (Partij voor een Democratische Koerdische Oplossing) in Irak en de DYP (Democratische Unie Partij) in Syrië.
Parallelle basisdemocratie in Turks-Koerdistan
In Turkije organiseerde de PKK vervolgens een parallel bestuurssysteem in de steden waar ze sterk staat (Hakkari, Sirnak, Mardin, Diyarbakir, Batman, Van). Er kwamen buurtraden om de besluitvorming te organiseren rond allerlei maatschappelijke problemen, uitdagingen en projecten volgens de principes van de basisdemocratie. De buurtraden staan open voor iedereen. Ze kiezen de déléguées voor de stadsvergaderingen waarin ook leden van de gemeenteraad zijn vertegenwoordigd (niet-officieel). Hoewel de gemeenteraad het wettelijk besluitvormingsorgaan is, oefenen de parallelle stadsvergaderingen als gevolg van de deelname van een aantal gemeenteraadsleden veel invloed uit. Beslissingen op grotere schaal gebeuren in confederaties van steden en dorpen per provincie. Helemaal bovenaan prijkt het overkoepelende Democratische Maatschappij Congres (DTP) waarin vertegenwoordigers zetelen van het maatschappelijk middenveld, de vakbonden en de politieke partijen (40%) en afgevaardigden van de lokale stadsvergaderingen (60%) uit de hele Koerdische regio in Turkije. Hoewel het in de eerste plaats om een stedelijk fenomeen gaat, is het in een aantal dorpen dat het communalisme van Bookchin verder werd uitgewerkt. Vanaf 2010 ontstonden de eerste 'vredesdorpen' met projecten in de coöperatieve economie en waar gestreefd wordt naar een ecologische en gender-evenwichtige samenleving.
Turkse repressie
Turkije reageerde met repressie op de communalistische experimenten. De conservatieve AKP-regering van Erdogan beschuldigde de KCK ervan een 'terroristisch' filiaal te zijn van de PKK. Vanaf 2009 werden duizenden mensen, onder wie tal van parlementsleden, journalisten en advocaten, gearresteerd op beschuldiging van lidmaatschap van een illegale organisatie (artikel 314 van het Turkse strafwetboek). Hoewel sinds het voorjaar van 2014 verschillende vrijspraken volgden in KCK-processen, zitten er nog altijd veel betrokkenen achter de tralies.
Onder druk van Europa en mensenrechtenorganisaties versoepelde het Turkse parlement de anti-terrorismewetgeving, maar tot vandaag blijft Turkije de PKK en aanverwante organisaties als een terroristische beweging zien. Ook voor de EU en de VS is dat vooralsnog zo. Het experiment voor 'democratische autonomie' in Turks Koerdistan wordt hier enigszins door bemoeilijkt, maar verhindert niet dat in tal van wijken discussies en seminaries worden gehouden om het project verder te realiseren.
In het Turks parlement verdedigt de pro-Koerdische Democratische Regio's Partij (DBP), die sinds afgelopen voorjaar geallieerd is met de Turkse Democratische Volkspartij (HDP), een systeem dat een mengvorm is van representatieve en directe democratie. De partij stelt de oprichting voor van 20 autonome regio's in heel Turkije die de directe bestuurlijke bevoegdheid verwerven over "onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, landbouw, industrie, sociale diensten, veiligheid, vrouwenzaken, jongeren en sport", terwijl de staat de verantwoordelijkheid mag behouden voor "buitenlandse zaken, financiën en defensie". De Turkse AKP-regering wil daar evenwel niets van weten en weigert discussies over de democratische autonomie te koppelen aan de zoektocht naar een politieke oplossing van het aanslepende conflict met de PKK.
Het Rojava-project
Door omstandigheden kreeg het Koerdische project van democratisch confederalisme vooral vaste voet in Noord-Syrië. Als gevolg van de bloedige Syrische burgeroorlog verzwakte het centrale gezag in de afgelegen noordelijke Koerdische regio's aan de Turkse en Iraakse grens. Vanaf de zomer van 2012 nam de lokale bevolking het bestuur over in de drie Syrisch-Koerdische gebieden: Afrin, Kobani en Jezire. Samen vormen ze het Syrische West-Koerdistan of Rojava. Om te vermijden dat de terugtrekking uit Rojava van de Syrische staat (leger en administratie) in chaos zou uitmonden, nam de Beweging voor een Democratische Maatschappij (Tev-Dem), met de steun van de Syrisch-Koerdische Democratische Unie Partij (DYP) en de PKK (beide lid van de KCK) het heft in handen. Tev-Dem is een burgerbeweging die van bij het begin van de volksprotesten in de context van de Arabische Lente (2011), snel aan populariteit won. Na het vertrek van het centrale regime richtten activisten van Tev-Dem tal van groepen, comités en communes op in dorpen en steden. Die hielden zich bezig met zowat alle maatschappelijke thema's: vrouwenzaken, economie, handel, milieu, onderwijs, gezondheidszorg, de opvang van families van martelaren en zelfs diplomatieke relaties met de buitenwereld. Op korte termijn slaagde deze volksbeweging erin om een succesvol alternatief bestuur te organiseren. Ook militair wist de beweging zich stevig te organiseren met de oprichting van 'zelfverdedigingseenheden' (YPG). Dat was noodzakelijk omdat de Islamitische Staat (IS) zijn oog had laten vallen op een van de Koerdische regio's: Kobani. IS lanceerde een zwaar offensief waarbij het aanvankelijk heel wat terrein veroverde. Ondanks het militair overwicht van IS en een vijandig gezind Turkije, dat de DYP als een aan PKK-afdeling beschouwt en bijgevolg de grens sloot voor Koerdische strijders en wapens met bestemming Kobani, bleken de Koerdische zelfverdedigingseenheden in staat om goed stand te houden. Daarbij viel vooral de doeltreffendheid en slagkracht van de vrouwelijke eenheden op.
Sociaal contract
Het is vooral de positie en de kracht van de vrouwen die de revolutie van Rojava -een maatschappij die zich tot voor kort kenmerkte als een feodale sociale organisatie- zo opvallend maakt. Zij krijgen een prominente plaats in het 'Handvest voor een sociaal contract' dat in januari 2014 van kracht werd en sindsdien geldt als een soort grondwet voor de Syrisch-Koerdische gebieden. Het gaat zonder meer om een unieke tekst met verregaande revolutionaire principes, waarvan een aantal al toegepast worden in de praktijk. "Mannen en vrouwen zijn gelijk volgens de wet. Het Handvest garandeert dat er werk wordt gemaakt van de effectieve realisatie van gelijkheid voor vrouwen en van een evenwicht in de mandaten in de publieke instellingen, waarbij gender-discriminatie wordt geëlimineerd" (art 28). Zo worden de drie 'autonome kantons' Afrin, Kobani en Jazere bestuurd door een vrouwelijk en mannelijk co-voorzitterschap. Het Handvest incorporeert ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Verdrag rond Burgerrechten en Politieke rechten en het Verdrag rond Economische, Sociale en Culturele rechten. De preambule van het Handvest vat het politiek experiment in Rojava wellicht het best samen: "Onder het Handvest zijn wij, de bevolking van de Autonome Regio's, verenigd in de geest van verzoening, en pluralistische en democratische participatie, zodat iedereen zich vrij kan uitdrukken in het publieke leven. Door de uitbouw van een maatschappij die vrij is van autoritarisme, militarisme, centralisme en de interventie van religieuze autoriteiten in publieke zaken, erkent het Handvest de territoriale integriteit van Syrië en streeft het naar het bewaren van de binnenlandse en internationale vrede. Met dit Handvest roepen we een politiek systeem en civiele administratie uit, gebaseerd op een sociaal contract dat de rijke mozaïek van Syrië -dat zich in een overgangsfase van dictatuur, burgeroorlog en vernietiging bevindt- verzoent met een nieuwe democratische maatschappij waarin het burgerlijk leven en de sociale rechtvaardigheid worden beschermd."
De in 2003 opgerichte Syrisch-Koerdische Democratische Unie Partij (DYP), de politieke motor achter de transformatie in Rojava, had zich voordien al verbonden met andere linkse Syrische oppositiepartijen die deel uitmaken van het Nationaal Coördinatiecomité voor een Democratische Verandering. Dit is een Syrisch oppositieplatform dat zich van bij het begin van de opstand tegen Assad, gekenmerkt heeft door zijn hardnekkig verzet tegen de militarisering van het interne conflict, tegen elke buitenlandse militaire inmenging en door zijn uitdrukkelijk streven naar een pluralistische, democratische maatschappij. Hoewel de omstandigheden de DYP dwongen om naar de wapens te grijpen, blijft het naar eigen zeggen de voorkeur geven aan een geweldloze aanpak waar mogelijk. Het gebruik van geweld moet bovendien beperkt blijven tot zelfverdediging. Dat komt ook duidelijk naar voor tijdens de bijeenkomsten van de verschillende lokale wijkraden.
Geen revolutionair paradijs
Elke grote verandering gebeurt met vallen en opstaan. Binnen de conservatieve Koerdische gemeenschap zijn er ook krachten die niet zo enthousiast zijn over de progressieve koers die nu wordt gevaren in Rojava. Maar in de Syrische oorlogsrealiteit en ondanks de Turkse boycot, lijkt het systeem goed stand te houden en wordt alle mogelijke creativiteit aangewend. Traditioneel is het Koerdische gebied in Syrië een belangrijke graan- en olieproducent, wat een aantal voordelen oplevert. De prijs van brood wordt erg laag gehouden. Olie wordt op kleine schaal geraffineerd, maar het verbruik is lager dan het aanbod, waardoor er ook een deel kan verkocht worden. Er is wel een gebrek aan elektriciteit in Rojava omdat de meeste elektriciteitscentrales in gebieden liggen die veroverd zijn door IS. Ondanks dat er maar enkele uren per dag elektriciteit beschikbaar is, wordt de prijs ervan eveneens erg laag gehouden. Ook andere diensten worden gratis of goedkoop geleverd. De vraag is of dit vol te houden valt. Veel goederen die tot in de Koerdische streek geraken zijn smokkelwaar vanuit andere landen. Andere goederen komen uit Syrië zelf, maar die vallen erg duur uit omdat het leger of andere militaire groepen er hoge taksen op heffen.
De oorlog is voor de Koerden in Syrië een opportuniteit om maatschappelijk en bestuurlijk vanaf nul te beginnen, maar zorgt ook voor heel wat uitdagingen wat betreft de slaagkansen van dit toch wel erg unieke project. De tijd zal uitwijzen of deze vorm van radicale democratie en zelfbeheer kan overleven.
Dit artikel verscheen in het tijdschrift Vrede van maart-april.