Image
Resolutie 1973 en de interventie in Libië: enkele opmerkingen van prof. Hans Kochler
Beeld: Latuff
Resolutie 1973 en de interventie in Libië: enkele opmerkingen van prof. Hans Kochler
Artikel
9 minuten

Het is gebruikelijk om de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te beschouwen als bronnen van recht. Ze moeten de principes van het Charter van de Verenigde Naties naleven. Resolutie 1973, die de vrijwillige interventie van de NAVO in Libië autoriseert, doet dat duidelijk niet. Dit is een memorandum over Resolutie 1973 van de Veiligheidsraad en haar implementatie door een 'coalitie van welwillenden' onder het leiderschap van de Verenigde Staten en de Noord Atlantische Verdragsorganisatie.

Resolutie 1973, aangenomen op 17 maart 2011, stelt de bescherming van de burgers in het binnenlands conflict van de Libisch-Arabische Jamahiriyah tot doel. Volgens artikel 27(3) van het VN-Charter is er een unanieme stemming nodig onder de leden van de Veiligheidsraad voor alle beslissingen die niet louter over procedure gaan. Resolutie 1973 werd echter bekomen zonder de goedkeuring van China en Rusland, maar wordt toch als officieel aanvaard omdat het de gewoonte is geworden om een onthouding gelijk te stellen aan een 'voor'-stem. Om te voldoen aan de voorwaarden van Artikel 39 van het Charter over het opleggen van dwangmaatregelen, inclusief het gebruik van geweld, heeft de Raad bepaald dat de “situatie” in Libië een bedreiging vormt voor de internationale vrede en veiligheid. In strijd met de bepalingen van artikels 42ff van het Charter, die de “collectieve uitvaardiging” van resoluties door de Veiligheidsraad behandelen, autoriseren paragrafen 4 en 8 van Resolutie 1973 dat alle lidstaten op individueel vlak of via regionale organisaties, “alle noodzakelijke maatregelen” mogen treffen voor de bescherming van burgers en voor de afdwinging van de zogenaamde “no-fly-zone” in het Libische luchtruim. Het is duidelijk dat de toekenning van bijna ongelimiteerde macht aan belanghebbende partijen en regionale groepen -zoals een gewoonte is geworden sinds de Golfoorlog Resoluties van 1990/1991- niet alleen onverzoenbaar is met het Charter van de Verenigde Naties, maar ook met het Internationaal Recht op zich. De bepalingen van Artikels 43ff van het Charter over het beschikbaar stellen van gewapende troepen en nationale luchtmacht contingenten aan de Veiligheidsraad, zijn altijd dode letter gebleven. Ook het Generale Staf-Comité (dat de militaire operaties van de VN moet plannen) is nog niet operationeel, maar toch kan de Veiligheidsraad onder geen enkele omstandigheid het gebruik van geweld autoriseren, waarvan de omvang en de vorm alleen afhangen van de partijen die zich vrijwillig aanbieden om in naam van de VN te interveniëren. De procedures en hun implementatie door de betrokken partijen (waaronder de NAVO), uitgestippeld in de operatieve paragrafen van Resolutie 1973, zijn op verschillende belangrijke punten contradictorisch aan de doctrine van collectieve veiligheid die de basis vormt van de bepalingen van Hoofdstuk VII van het Charter van de Verenigde Naties:

1. De betrokken partijen worden in de Resolutie uitgenodigd om “alle noodzakelijke maatregelen” te treffen om “de burgers te beschermen” (Par. 4) en om “de naleving van het vliegverbod af te dwingen” (Par. 8). Dit is niet alleen een vage omschrijving, maar ook een totaal ongedefinieerde. In een context van internationale machtspolitiek zullen onduidelijke bepalingen onvermijdelijk geïnterpreteerd worden volgens het eigen belang van de interveniërende partijen. Ze kunnen daarom nooit de basis zijn van een legaal verantwoorde actie. Zulke onduidelijke bepalingen zijn al vaak gebruikt als een voorwendsel voor het gebruik van bijna ongebreideld geweld.

2. Het ontbreken van een duidelijke definiëring van “alle noodzakelijke maatregelen”, maakt het in principe onmogelijk om de compatibiliteit en de geschiktheid van de aangenomen maatregelen te toetsen aan de in de Resolutie vooropgestelde doelstellingen. Deze situatie garandeert in feite dat de betrokken staten en groepen van staten, net zoals hun politieke en militaire leiders, buiten enig controlerend kader en in totale straffeloosheid kunnen handelen.

3. Staten “autoriseren” om “alle noodzakelijke maatregelen” te nemen om een legaal bindende Resolutie te kunnen afdwingen is een uitnodiging tot het gebruik van onwillekeurige en arrogante macht. Het maakt het engagement van de Verenigde Naties ten opzichte van het internationaal rechtsstelsel inhoudsloos. Het feit dat de Veiligheidsraad het conflict tussen Irak en Koeweit op dezelfde manier aanpakte in resolutie 678 (in 1990) -met de eveneens gebruikte uitdrukking “alle noodzakelijke middelen”- rechtvaardigt de huidige actie in het Libische binnenlandse conflict niet.

4. De interpretatie van de zinsnede “alle noodzakelijke maatregelen” door twee belangrijke leden van de Britse regering vlak na de uitvaardiging van Resolutie 1973 bewijst de problemen die het gebruik van ongedefinieerde termen met zich meebrengen en toont in het bijzonder het machtsmisbruik aan die het uitlokt. Zowel de Britse minister van Defensie als die van Buitenlandse Zaken weigerden expliciet om het gericht doden van de Libische leider uit te sluiten als één van de mogelijke “maatregelen” geautoriseerd door de tekst van de Resolutie. Hoewel beide ministers hun beweringen niet meer herhaalden in latere verklaringen, en hoewel de Britse eerste minister hun interpretatie van “alle noodzakelijke maatregelen” niet deelde, was de doos van Pandora geopend.

5. De karakterisering van Resolutie 1973 door de eerste minister van de Russische Federatie als “gebrekkig en fout” in de zin dat ze “alles toestaat” en “lijkt op een middeleeuwse oproep voor een kruistocht”, was zeer accuraat. Deze beoordeling zal zeker schokkend geweest zijn voor de zelfverklaarde bewakers van de menselijkheid en de vertegenwoordigers van de zogenaamde “internationale gemeenschap”, maar een procedure waarin de leider van een land uitgeroepen wordt tot een internationale vijand en iedereen (staat of regionale groep) uitgenodigd wordt om zich bij de strijd tegen hem te voegen op eender welke wijze, gelijkt echt wel op de redenering van een kruistocht. Een middeleeuwse vijandsverklaring heeft echter geen plaats in het moderne Internationale Recht. Ze lijkt meer te passen in de wereld van voor de installatie van de 'jus ad bellum' (Letterlijk 'het recht om oorlog te voeren'. Het omvat o.a. een aantal criteria om te bepalen of het toetreden tot een oorlog, aanvaardbaar is).

6. Bij het gebruik van gewapend geweld als afdwingingsmaatregel zoals opgenomen in Hoofdstuk VII van het VN Charter, moedigt de formule “alle noodzakelijke maatregelen” effectief aan tot unilaterale actie vanwege de zichzelf aandienende leden van de “coalitie van welwillenden”. Dit ondermijnt niet alleen de grondgedachte van “collectieve veiligheid” van de Verenigde Naties, maar stelt het geweld ook in dienst van de niet uitgesproken imperialistische agenda's, verborgen achter de humanitaire motieven vertaald als de “Responsibility to Protect” (reeks principes aangenomen door de VN in 2005, die de vroegere uitdrukking “humanitaire interventie” vervangen heeft).

7. Het verbod op het gebruik van geweld gestipuleerd in Artikel 2(4) van het VN Charter zal totaal betekenisloos worden als elke staat door middel van een Hoofdstuk VII-resolutie effectief en op unilaterale wijze geweld kan gebruiken in het streven naar een abstracte doelstelling, zonder enige vorm van controle.

8. Het waren in Libië vooral de belanghebbende lidstaten van de VN die de vooropgestelde doelstelling “het beschermen van de burgers” wilden implementeren. Eerst en vooral de voormalige koloniale machten in Noord-Afrika samen met de Verenigde Staten. Ze doen dit echter op een manier die nog meer doden veroorzaakt bij de burgers.

9. In tegenstelling tot de bedoeling van Hoofdstuk VII van het VN Charter, heeft de implementatie van Resolutie 1973 geleid tot een toenemende bedreiging van de internationale veiligheid in plaats van die in te perken. Wat in essentie een binnenlands conflict was, het resultaat van een gewapende opstand, is nu een internationaal conflict geworden. Door in te grijpen in een binnenlands conflict en duidelijk partij te kiezen voor één zijde, hebben de staten die de Resolutie wilden afdwingen het conflict verder aangewakkerd en een situatie gecreëerd die zou kunnen leiden tot de desintegratie van Libië. Op lange termijn kan dit leiden tot instabiliteit in de gehele Noord-Afrikaanse en Mediterrane regio.

10. De betrokkenheid van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) als een coördinerende entiteit bij het afdwingen van het vliegverbod en uiteindelijk bij alle militaire operaties in Libië, heeft de internationale dimensie van het conflict nog verder gecompliceerd. De NAVO is een gezamenlijk defensie pact van Europese staten, Turkije en twee Noord-Amerikaanse staten. Zelfs onder het mom van “crisis respons operaties” en van nobele humanitaire initiatieven zal offensieve actie in Noord-Afrika -buiten het gebied van de NAVO dus- leiden tot een grotere bedreiging van de internationale vrede en veiligheid. De NAVO's betrokkenheid als een regionale organisatie -ondanks dat ze geenszins de Arabische en Noord-Afrikaanse regio's vertegenwoordigt- toont ook de gevaren aan van de algemene formulering in Resolutie 1973. De NAVO vertegenwoordigt ongetwijfeld een bepaald spectrum van belangen dat totaal verschillend is aan de belangen van de betreffende regio. Zowel qua samenstelling als politieke agenda is het totaal ongepast dat de Noord Atlantische Verdragsorganisatie zich opwerpt als de exclusieve uitvoerder van de Resoluties gebaseerd op Hoofdstuk VII van het VN Charter.

11. Door te beslissen om “burgers te beschermen” in Libië terwijl er niet gereageerd wordt in vergelijkbare situaties, bijvoorbeeld bij de opstanden in Bahrein en Jemen, heeft de Veiligheidsraad duidelijk gekozen voor een beleid van dubbele standaarden, die bepaalt lijkt te worden door de strategische en economische belangen van de interveniërende landen.

12. Het is uitermate hypocriet dat de interveniërende landen hun gevestigde belangen verstoppen achter de humanitaire doelstelling van Resolutie 1973. In de naam van de 'Responsibility to Protect', door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties ingeroepen als de beweegreden voor de uitvaardiging van de Resolutie, is in feite het unilateraal gebruik van geweld ingezet. Dit komt neer op militaire maatregelen, oorlogsdaden vanwege een partij in een binnenlands conflict, die veel verder gaan dan de gestipuleerde doelstellingen van de Resolutie en die in een sfeer van totale straffeloosheid uitgevoerd. Vanwege de specifieke formulering van de autorisatie voor dit geweld, heeft de Veiligheidsraad zichzelf herleid tot een loutere toeschouwer in dit conflict. De autorisatie kan niet zomaar geannuleerd worden omwille van de voorwaarden die opgenomen werden in Resolutie 1973.

13. De operatieve paragraaf 6 van Resolutie 1970 van de Veiligheidsraad (26 februari 2011), die de situatie in Libië doorverwees naar het Internationaal Strafhof (ICC), voorziet een soort “preventieve straffeloosheid” voor alle ambtenaren en personeel van de staten die nu militair aan het ingrijpen zijn in Libië en die geen lid zijn van het Statuut van Rome (het oprichtingsstatuut van het Internationaal Strafhof). De nationaliteiten in kwestie kunnen ondanks de doorverwijzingsbeslissing onder Artikel 13(B) van het Statuut van Rome, niet onderworpen worden aan de jurisdictie van het Internationaal Strafhof. Dit komt neer op een amendement van het statuut van het Strafhof qua territoriale jurisdictie, waarover de Veiligheidsraad totaal geen autoriteit heeft. Dit alles onthult opnieuw de overmacht van politieke consideraties op justitie en mensenrechten.

14. Geheel in de lijn van de evolutie van de Veiligheidsraad sinds het einde van de Koude Oorlog om zich bevoegdheden toe te eigenen die eigenlijk nooit werden toegekend door het Charter, en om haar mandaat uit te breiden naar mondiale “beheerder van gerechtigheid”, lijkt Resolutie 1973 het bereik van actie verbreed te hebben door de bescherming van de burgerbevolking in situaties van binnenlandse conflict op te nemen. Als de Raad echter de rol van afdwinger van rechten en van scheidsrechter in binnenlandse conflicten ambieert, zal het zich moeten houden aan de fundamentele principes van recht en orde. Eerst en vooral moet de willekeur uitgesloten worden bij het opleggen van de wet. Zo lang de Veiligheidsraad lidstaten aanmoedigt om te ageren zoals het hen uitkomt en hen op die manier toelaat om hun eigen nationale belangen na te streven vermomd als een actie in de naam van de Verenigde Naties, zullen de praktijken van de Raad zelf een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid.

15. In het licht van de juridische contradicties die het resultaat zijn van de autorisatie van het gebruik van “alle noodzakelijke maatregelen” onder Hoofdstuk VII-resoluties van de Veiligheidsraad, zouden de lidstaten van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties moeten overwegen een adviserende opinie in te winnen bij het Internationaal Strafhof zoals voorzien in Artikel 96(1) van het Charter. De juridische contradicties hebben immers een ernstige impact op de legitimiteit van de wereldorganisatie als een instrument voor collectieve veiligheid.

De originele tekst (http://www.i-p-o.org/IPO-nr-UN-Libya-28Mar.htm) werd vertaald door Antoine Uytterhaeghe


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Thema
Land

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.