In de zomer van 2016 ondertekenden de Colombiaanse regering en de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC) een historisch akkoord dat een einde moest brengen aan meer dan 50 jaar burgeroorlog. Voor het eerst in decennia was er hoop op vrede.
Tekortkomingen bij de implementatie van het Vredesakkoord en een vijandige politieke context, met o.a. een regering die tegen het akkoord gekant is en geen maatregelen neemt tegen geweld, zorgen echter voor een escalatie van de onveiligheid.
Volgens het jaarlijks rapport van 'Somos Defensores', een NGO-programma dat sinds 2009 de gevallen van agressie tegen sociale, rurale, Afro-Colombiaanse en inheemse leiders in Colombia vastlegt, was 2018 het ergste jaar sinds de start van het programma. Er werden de afgelopen jaren meer sociale leiders vermoord dan tijdens de burgeroorlog. Het gaat om meer dan 366 dodelijke slachtoffers tussen 2016 en maart 2019. Meer dan 1.477 mensenrechtenverdedigers werden in dezelfde periode met de dood bedreigd. Het rapport van Somos Defendores waarschuwt duidelijk voor het probleem van onderrapportage. Er kan dus van uitgegaan worden dat de werkelijke cijfers nog een pak hoger liggen. WOLA, een Amerikaanse NGO die zich inzet voor de promotie van mensenrechten, democratie en sociaal-economische rechtvaardigheid in Latijns-Amerika, registreerde begin juni 2019 al 70 moorden op Colombiaanse rurale gemeenschapsleiders voor dit jaar.
Vredesakkoord
De vredesgesprekken tussen de toenmalige regering van president Juan Manuel Santos en de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia (FARC) startten in september 2012 in de Cubaanse hoofdstad Havana. Zowel de regering als de FARC waren van bij het begin zeer wantrouwig over het engagement van de tegenpartij. Geen van beide wilde bedrogen uitkomen, maar na 4 jaar van onderhandelen werd op 23 juni 2016 toch een bilateraal en definitief staakt-het-vuren-akkoord ondertekend. In augustus kondigde president Santos aan dat het akkoord op 2 oktober onderworpen zou worden aan een volksreferendum. Het werd afgeketst met 50,24% van de uitgebrachte stemmen. Daarop ondertekenden de regering en de FARC een gereviseerd Vredesakkoord. Dat werd in november -voor de zekerheid- uitsluitend ter goedkeuring voorgelegd aan het Colombiaans parlement. De uitvoering van het bijna 300 bladzijden lange Vredesakkoord kon van start gaan.
Colombia is een land met grote contrasten tussen de stedelijke en rurale gebieden. De eis voor landhervormingen ten voordele van de vele arme kleine en landloze boeren is een van de belangrijkste strijdpunten van de FARC sinds de oprichting van de guerrilla in 1964. De FARC-ideeën over dit thema zijn al heel wat gematigder dan voorheen, maar verregaande landhervorming en rurale ontwikkeling vormden voor de guerrilla nog altijd zeer belangrijke punten in de vredesonderhandelingen. Het waren ook de eerste onderwerpen waarover een gedeeltelijke overeenkomst bereikt werd. De ankerpunten ervan zijn: de toegang tot gronden verbeteren en het gebruik van land voor de voedselproductie stimuleren, het in staat stellen van plattelandsgemeenschappen om eigendomstitels op gronden te formaliseren, de oprichting van speciale rurale ontwikkelingsprogramma's, het streven naar voedselsoevereiniteit en armoedebestrijding, met de nadruk op de uitroeiing van extreme armoede.
De transformatie van de guerrilla-beweging naar een politieke partij was sinds de start van de onderhandelingen een van de belangrijkste doelstellingen van de FARC. Het was ook een van de minst populaire aspecten van het vredesproces, zowel bij de andere Colombiaanse politieke krachten als bij de bevolking. Maar de vrijwaring van deze transformatie maakte het mogelijk om tot een afspraak te komen over de ontmanteling van de guerrilla. De intensieve ontwapenings-, demobilisatie- en re-integratiecampagne werd gesuperviseerd door de Verenigde Naties. Tegen eind augustus hadden meer dan 13.000 FARC-strijders officieel hun wapens ingeleverd. De Colombiaanse beeldhouwster Doris Salcedo liet 37 ton overhandigd wapentuig smelten en creëerde er een monument mee ter herdenking van de ondertekening van het Vredesakkoord. Het indrukwekkende 'Fragmentos' is een vloer in de 'Espacio de Arte y Memoria' (Bogotá), waarvan elke metalen tegel met hamers bewerkt is door overlevers van seksueel geweld gepleegd door daders vanuit alle gewapende groepen tijdens het conflict.
Gedemobiliseerde FARC-strijders werden volgens de bepalingen van het akkoord opgevangen in een 25-tal rurale transitiezones verspreid over het land. Daar zouden ze de hulpmiddelen krijgen om zich te re-integreren in de Colombiaanse maatschappij. Hiervoor wordt in het Vredesakkoord de ontwikkeling van allerlei sociale programma's voorzien, zoals beroepsopleidingen, gezondheidszorg, toegang tot onderwijs, huisvesting, milieubescherming, sportfaciliteiten, sociale uitkeringen, enzovoort.
In het kader van het Vredesakkoord richtte Colombia ook een transitioneel crimineel tribunaal op. De Speciale Jurisdictie voor Vrede (JEP) is verantwoordelijk voor het verzamelen en verwerken van bewijzen van misdaden gepleegd door strijders van alle partijen tijdens het conflict. Guerrilla's, militairen van het Colombiaans leger en paramilitairen kunnen vrijwillig voor het JEP komen getuigen over hun betrokkenheid bij de oorlog. Het tribunaal functioneert als een soort van waarheidscommissie, waarbij het opbiechten van de waarheid, mildheid oplevert. Strijders die voor de JEP getuigen over hun misdaden komen naargelang de ernst ervan, in aanmerking voor amnestie en alternatieve straffen van 5 tot 8 jaar (niet noodzakelijk opsluiting in de gevangenis), in plaats van een crimineel proces te moeten ondergaan waarin ze tot 20 jaar cel riskeren.
Obstakels
De huidige Colombiaanse regering van president Iván Duque is fel gekant tegen het hele vredesproces dat onderhandeld en ondertekend werd onder zijn voorganger (die daar ook een Nobelprijs voor de Vrede voor kreeg). Het is dus niet zo verwonderlijk dat de staat zijn door het akkoord bepaalde verplichtingen maar traag uitvoert of simpelweg niet nakomt. Zo bleven de beloofde maatregelen, zoals gezondheidszorg, de toegang tot onderwijs, drinkbaar water, enzovoort, in veel transitiezones uit. In augustus 2018 verdwenen meerdere hooggeplaatste FARC-commandanten van de transitiezones uit protest tegen het onvermogen of de onwil van de Colombiaanse regering om zich aan de bepalingen van het Vredesakkoord te houden. Een pak voormalige FARC-leden volgden hun voorbeeld. Ze verlieten de transitiezones om hun geluk elders te gaan beproeven. Een deel van hen keerde terug naar de bergen waar ze zich jarenlang schuilhielden en sommigen hebben zelfs de wapens weer opgenomen. Het Vredesakkoord voorziet de opschorting van de tijdelijke transitiezones voor eind augustus 2019. Vermits men er in de meeste van deze zones totaal niet in geslaagd is om alternatieve ontwikkelingsprojecten van de grond te krijgen, wordt gevreesd voor een uitstroom van ex-rebellen die opnieuw de strijd zullen aanbinden met de staat.
Toen Duque in augustus 2018 zijn ambt opnam als president, betekende dat een abrupt einde aan de vredesdialoog en de toewijding van de staat aan de voortzetting van het vredesproces. Het Nationaal Bevrijdingsleger (ELN), na de FARC de tweede grootste Colombiaanse guerrilla-groep (het aantal ELN-strijders wordt geschat op ongeveer 3000), ondertekende het historisch Vredesakkoord in Havana niet, maar voerde wel eigen gesprekken met de regering Santos, wat o.a. leidde tot een tijdelijk staakt-het-vuren. De komst van Iván Duque legde de onderhandelingsdynamiek volledig lam. In september 2018 trok Duque het onderhandelingsteam van de Colombiaanse overheid terug uit Havana. De vertegenwoordigers van het ELN bleven er achter en herhaalden meermaals dat ze klaar stonden om verder te onderhandelen. Ze beweerden zelfs open te staan voor nieuwe voorwaarden, zolang die maar het resultaat waren van gesprekken en niet unilateraal werden opgelegd door de nieuwe regering. Op 18 december 2018 tweette het ELN dat het Colombia vrede toewenste voor 2019 en kondigde het een eenzijdig staakt-het-vuren af van 23 december tot 3 januari “om bij te dragen aan een klimaat van rust voor Kerstmis en Nieuwjaar”. Peilingen doorheen 2018 toonden aan dat een aanzienlijke en aangroeiende meerderheid van de Colombiaanse bevolking achter het hervatten van de vredesgesprekken met het ELN stond. Op 17 januari 2019 werd er een dodelijke bomaanslag gepleegd aan de Generaal Santander Nationale Politieacademie in Bogotá. 21 mensen kwamen om het leven (waaronder de dader). De aanslag werd opgeëist door het ELN en gerechtvaardigd als een wraakactie voor de aanhoudende aanvallen en bombardementen van de staat op de ELN-kampen – ook tijdens het staakt-het-vuren afgekondigd door de guerrilla. Als Duque al een excuus nodig had om elk vooruitzicht op gesprekken met de ELN officieel uit te sluiten, de agressie tegen guerrilla-strijders opnieuw op te drijven en het Vredesakkoord in het algemeen af te doen als een mislukt plan, dan werd het op die manier handig aangereikt.
De tekortkomingen in de uitvoering van de vredesovereenkomst, de bruuske stopzetting van de dialogen en het ontbreken van elk doeltreffend ingrijpen tegen geweld, hebben bijgedragen tot een hernieuwde escalatie van het gewapend conflict in verschillende rurale delen van Colombia. In de regio's die verlaten werden door de FARC, verschenen oude en nieuwe gewapende paramilitaire groepen en huurlingen met verschillende (economische) belangen, maar met de gelijkaardige doelstelling om zoveel mogelijk territorium onder hun controle te krijgen.
Mensenrechtenverdedigers worden bedreigd en vermoord omdat ze gemeenschappen helpen bij het implementeren van het Vredesakkoord. Vooral de leiders van organisaties die aandringen op de herverdeling van land en de implementatie van landbouwprogramma's in rurale gemeenschappen, vormen doelwitten. Volgens de Colombiaanse Commissie van Juristen gaat het hier niet om willekeurige moorden, maar om een systematische moordcampagne met als doel het belemmeren van de gemeenschappen om zich te organiseren tegen grootgrondbezitters, de agro- en mijnbouwindustrie en de narcotrafikanten – iets wat de leden van deze rurale gemeenschappen zelf al langer uitschreeuwen.
Speciale Jurisdictie voor Vrede (JEP)
Het huidige klimaat van onzekerheid en angst moedigt groepen die tegen de vrede werken aan. Mits een correcte implementatie kan de JEP momenteel als enige instrument de confrontatie aangaan met de aloude cultuur van straffeloosheid die heerst in Colombia. Velen geloven dat deze cultuur bijdraagt tot de lakse reactie van de regering op het aanhoudend geweld tegen mensenrechtenverdedigers en gemeenschapsleiders. Het geweld kan alleen afgestopt worden als duidelijk wordt dat de regering daders verantwoordelijk stelt voor hun acties - zowel acties uit het verleden als het heden. Volgens de bepalingen van het Vredesakkoord heeft het JEP-tribunaal 20 jaar de tijd om misdaden gepleegd over een periode van meer dan 50 jaar van conflict te behandelen. Dat is een enorme uitdaging.
De mogelijkheid om amnestie en omgezette, alternatieve straffen te verkrijgen, leek initieel heel wat getuigenissen aan te trekken. Verschillende duizenden voormalige strijders dienden een geschreven verklaring in bij de JEP. Onderzoek toont aan dat getuigenissen van hogergeplaatste daders (leidinggevenden), ondergeschikten (uitvoerders) stimuleert om hun daden eveneens op te biechten. Toen de FARC-commandanten de transitiezones begonnen te verlaten, was men bijgevolg bezorgd over een daling van het aantal verklaringen. Los daarvan is het wantrouwen van de ex-FARC-strijders ten opzichte van de JEP het afgelopen jaar ook enorm gestegen omdat ze zien dat het tribunaal tergend traag functioneert en dat de regering veel van haar verplichtingen onder het Vredesakkoord laat varen.
Een deel van het publiek, maar ook verschillende mensenrechtenorganisaties staan sceptisch tegenover de JEP. Vooral het feit dat een aantal militairen van hogere rang het juridisch transitiemechanisme lijken te misbruiken als een manier om aan vervolging en zware bestraffing door andere Colombiaanse rechtbanken te ontsnappen, stuit velen tegen de borst. De zaak van de voormalige bevelhebber van de Colombiaanse strijdkrachten, generaal Mario Montoya, is emblematisch. Hij werd in 2010 o.a. aangeklaagd voor moord door een Ecuadoraanse rechtbank voor zijn rol in een militaire operatie tegen het FARC op Ecuadoraans grondgebied waarbij meer dan 20 doden vielen (2008). Hij wordt ook gelinkt aan heel wat zogenaamde 'falsos positivos': burgers die buitengerechtelijk geëxecuteerd worden door militairen en daarna bestempeld worden als guerrilla's. Dat kan gebeuren om vergissingen toe te dekken, maar is vaak gewoon een bewuste manier om de antirebellenoperaties van het leger efficiënter te doen voorkomen. (Het Colombiaans openbaar ministerie speelde de JEP de dossiers door van 2248 falso positivo-gevallen tussen 1988 en 2014.) Door zich vrijwillig aan te dienen bij de JEP en daar zijn verhaal te doen, kan Montoya niet meer vervolgd worden door de reguliere Colombiaanse rechtbanken voor misdaden gepleegd tijdens het conflict. Het feit dat de JEP de zaak van Montoya aannam, zorgde voor heel wat ophef in Colombia. Niet in het minst omdat hij zijn handen in onschuld blijft wassen en dat slachtoffers die zich aandienen om tegen hem te getuigen, bedreigd of zelfs aangevallen worden. Kolonel Gabriel Jesus Rincon, die zelf door een gewone rechtbank tot 46 jaar cel veroordeeld werd voor zijn betrokkenheid bij falsos positivos, getuigde voor de JEP dat hij onder de directe orders stond van generaal Montoya om de “resultaten” van de anti-rebellenoperaties op te krikken. In ruil voor zijn getuigenverklaring werd Rincon op vrije voeten gezet. Dat valt uiteraard niet in goede aarde bij zijn slachtoffers en hun families. Andere militairen die ooit veroordeeld werden door reguliere Colombiaanse rechtbanken voor misdaden gepleegd tijdens de burgeroorlog azen nu ook op de aanvaarding van de JEP van hun aanbod om te komen getuigen. De heersende cultuur van straffeloosheid in Colombia maakt wel dat de overgrote meerderheid van de daders van geweld in de context van het decennialange conflict sowieso nooit vervolgd of veroordeeld werden. Vanuit dit oogpunt zijn de vele dossieraanvragen bij de JEP toch een grote doorbraak.
Pleidooi voor hulp
Het versterken en implementeren van maatregelen ter bescherming van de leden van rurale, inheemse en Afro-Colombiaanse gemeenschappen is op zijn zachtst gezegd geen prioriteit voor president Duque en zijn regering. Met een beleid gericht op belasting- en andere voordelen voor grote bedrijven, plaatsen de autoriteiten business boven het leven. Het stijgend geweld in rurale gebieden wordt ondertussen opnieuw met dezelfde oude militaire recepten bestreden. Op 8 mei publiceerde de New York Times een artikel van een Colombiaanse journalist die via een klokkenluider aan bewijs geraakt was dat de strijdkrachten begin dit jaar letterlijk het bevel kregen om het aantal vermoorde en opgepakte criminelen en guerrilla's te verdubbelen. De legercommandant die deze opdracht gaf benadrukte ook dat de soldaten geen perfectie kunnen nastreven terwijl ze dodelijke operaties uitvoeren, en dat een grote foutenmarge aanvaardbaar is als daartegenover staat dat de doelstellingen bereikt worden. Van hieruit is het maar een kleine mentale sprong naar het hernemen en opdrijven van falsos positivos. Het artikel veroorzaakte een storm van verontwaardiging en draagt bij tot de crisissfeer die momenteel rond de naleving van het Vredesakkoord hangt. De politieke en economische krachten die tegen het Vredesakkoord gekant zijn voelen zich gesterkt en de maatschappij is gepolariseerd.
Te midden van het aangroeiende geweld tegen sociale leiders proberen de getroffen gemeenschappen zelf aan de alarmbel te trekken. Van 29 april tot 2 mei 2019 kwamen 1500 leiders van rurale, inheemse en Afro-Colombiaanse gemeenschappen uit heel Colombia samen in de hoofdstad Bogotá om te protesteren, onderling te overleggen en adequate beschermingsmaatregelen te eisen van de autoriteiten. Het kleurrijke gezelschap kampeerde vijf nachten in de grote Santamaría-arena (voor stierengevechten). Overdag bezochten ze Europese ambassades en het Colombiaans parlement om de aandacht te vestigen op hun pleit. Onder de participanten troffen we María Susana Perdomo, een inheemse sociale leider en LGTB-activiste uit het dorp Florida in de Cauca-vallei (het departement dat het zwaarst getroffen wordt door het opnieuw oplaaiend geweld). Drie maanden eerder had ze 24 uur de tijd gekregen van een gewapende bende om haar territorium te verlaten of ze zouden haar en haar familie vermoorden. Ze vluchtte naar de hoofdstad, maar de doodsbedreigingen tegen haar persoon achtervolgden haar tot daar. Julián Muñoz Álvarez is een ex-FARC-strijder en ex-politie gevangene. In zijn geboortestreek in het departement Tolima maakt hij deel uit van het Milieucomité van Roncesvalles. Zijn engagement maakt van hem een doelwit van de huurlingen die voor multinationale ontginningsbedrijven werken. De ontginning van mineralen veroorzaakt sociaal-economische, ecologische en gezondheidsproblemen in vele gemeenschappen. Ook Pablo Gutierrez wordt met de dood bedreigd omdat hij de natuur in de regio Orinoquía probeert te beschermen. Hij vertelde dat de leiders ook in de hoofdstad waren samengekomen om de beloofde, maar nog niet verschafte gerechtigheid te eisen voor de vele slachtoffers van het gewapende conflict.
Besluit
Vrede blijft voor veel Colombiaanse rurale gemeenschappen nog altijd ongrijpbaar. Ondanks de ontwapening van de FARC en de 'teruggave' van heel wat gebieden die onder controle stonden van de guerrilla's, werden belangrijke andere aspecten van het Vredesakkoord uit 2016 (waaronder de sociale) niet of pover geïmplementeerd. De radicale oppositie van sommige politieke en economische actoren tegen het Vredesakkoord, gesteund door een onbereidwillige regering die haar historische verplichtingen ten opzichte van de getroffen gemeenschappen niet nakomt, dreigt delen van het land opnieuw in de klauwen van het geweld te drijven. De dringende noodzaak om de algemene levensomstandigheden in veel rurale gebieden te verbeteren, wordt genegeerd door president Duque. Te midden van de huidige crisis betalen mensenrechtenbeschermers en sociale leiders met hun leven voor zijn onverschilligheid.