Om de oorlog tegen Irak in maart 2003 te legitimeren en mogelijk te maken, werd door de VS een grootse propagandacampagne opgetuigd. Deze was gericht tegen de eigen bevolking, die met misleiding en bedrog tot steun aan een illegale oorlog werd gemanipuleerd. Twintig jaar na dato zijn de VS-leugens genoegzaam bekend. Minder aandacht is uitgegaan naar het gebruik van propaganda door de Nederlandse regering, die de oorlog steunde.
De desinformatie van de VS was georganiseerd rond twee thema’s: de vermeende Iraakse massavernietigingswapens (MVW) en de zogenaamde banden van de Iraakse president Saddam Hoessein met de jihadistische organisatie Al Qaeda, verantwoordelijk voor de aanslagen op 11 september 2001. Vanwege het bezit van chemische, biologische en mogelijk zelfs nucleaire wapens en de bereidheid om deze te delen met aanslagplegers werd Irak opgevoerd als een grote en acute dreiging voor de gehele wereld. Daar moest snel iets aan gedaan worden. Dat was maandenlang de boodschap. Meerdere studies geven enig zicht op de omvang van deze propaganda.
Een rapport uit het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden concludeerde in maart 2004 dat vijf sleutelfiguren, waaronder VS-president Bush en een aantal ministers, zeker 237 misleidende verklaringen de wereld in hadden gestuurd. De VS-president stelde bijvoorbeeld dat Irak pogingen ondernam om uranium -nodig om kernwapens te maken- te importeren uit Afrika.
Onjuiste uitspraken
VS-vicepresident Cheney stelde dat Irak een gevestigde relatie had met Al Qaeda. Begin 2008 stelde een uitgebreider onderzoek van het 'Center for Public Integrity' vast dat acht, deels dezelfde, verantwoordelijken gezamenlijk ten minste 935 onjuiste uitspraken deden over Irak. De meeste kwamen van president Bush, van wie 232 voorbeelden van misleiding over massavernietigingswapens werden verzameld, en ook nog eens 28 over de band met Al Qaeda. De VS-president beweerde onder andere dat Irak biologische en chemische wapens had, meer van deze wapens fabriceerde en er binnen een tijdsspanne van 45 minuten een aanval mee kon opzetten. Dat laatste was hem toevertrouwd door de Britse regering. Volgens de onderzoekers deed VS-minister van Buitenlandse Zaken Powell 254 onjuiste uitspraken over Irak - het grootste aantal na de president.
In de maanden voor de Irakoorlog was er in de VS een brede consensus vóór oorlog geconstrueerd.
In de jaren na aanvang van de oorlog moesten de Amerikaanse autoriteiten toegeven dat Irak in werkelijkheid niet over massavernietigingswapens beschikte en er ook geen banden waren met Al Qaeda. Het was allemaal onzin. Maar de propaganda had haar werk toen al gedaan: in de maanden voor de oorlog, toen het er echt toe deed, was er in de VS een brede consensus vóór oorlog geconstrueerd.
In Nederland lukte het de regering van de christendemocratische premier Balkenende niet om brede steun te creëren onder de bevolking. Een meerderheid bleef tegen Nederlandse steun aan de VS. Dit was echter niet het gevolg van eerlijke communicatie vanwege de regering richting het parlement en de bevolking. Ook in Nederland werden halve waarheden, leugenachtige opmerkingen en weglatingen van onwelgevallige informatie -allemaal democratie-ondermijnende praktijken- ingezet om steun te genereren. De Nederlandse propaganda richtte zich hoofdzakelijk op massavernietigingswapens, veel minder op de band met Al Qaeda.
Commissie Davids
Een goed voorbeeld betreft de brief van 4 september 2002, waarin minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer het nieuwe Irak-beleid uiteenzette. Oorlog als optie werd hierin omarmd, desnoods zonder een nieuwe resolutie van de VN. In de brief etaleerde de minister de dreiging die van Irak uit zou gaan. Hij schreef: “Het lijdt weinig twijfel dat Irak beschikt over massavernietigingswapens. De vraag is vooral welke en hoeveel.” Daar voegde hij aan toe dat er naar zijn mening “geen twijfel (bestaat) dat Irak (…) is doorgegaan met de ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens.” En verder: “De dreiging die daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds ernstiger.”
Het in het begin 2010 gepubliceerde rapport van de Commissie Davids, die de Nederlandse besluitvorming inzake de Irakoorlog onderzocht (zie verder), wordt opvallend stevige kritiek geuit op de “verstrekkende en toonzettende uitspraken” in deze brief. In het rapport wordt geconstateerd “dat de in de brief gebruikte bewoordingen niet zijn terug te vinden in de voor 4 september 2002 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken aanwezige rapporten van de AIVD [Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst] en de MIVD [Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst].” En ook: “De in de rapporten aanwezige nuances [stonden] dergelijke ongeclausuleerde uitspraken niet toe. [...] Ook de stelling dat de dreiging die hiervan uitging ‘reëel’ was, werd in de rapporten van de MIVD niet bevestigd.” Daar kwam nog bij dat “de afdeling die gespecialiseerd was in MVW (…) niet was geraadpleegd bij de opstelling van deze brief” en zich bovendien “niet in de gekozen formuleringen kon vinden”.
De Commissie moest dan ook concluderen dat “de uitspraken […] in de Kamerbrief van 4 september 2002 niet gedekt werden door [technische] analyses afkomstig van de daartoe aangewezen instanties.” Waar kwam dit taalgebruik dan wel vandaan? Bij de Commissie ontstond de indruk “dat gepoogd is de gekozen politieke lijn te onderbouwen met stellige, slecht gefundeerde uitspraken over het Iraakse MVW-programma”. Kortom, een klassiek voorbeeld van angstzaaierij.
Valse claims
Later in dezelfde maand publiceerde de Britse regering een openbaar rapport over de dreiging die van Irak zou uitgaan. Onderdeel daarvan was de inmiddels beruchte claim dat Irak binnen de 45 minuten chemische en biologische wapens kon inzetten, wat een enorme dreiging suggereerde. In een brief aan de Kamer schreef minister De Hoop Scheffer dat “de analyse in dit rapport […] overeen[stemt] met het beeld dat de Nederlandse regering daarvan heeft”.
In werkelijkheid werd het Britse rapport en in het bijzonder de 45 minuten-claim serieus in twijfel getrokken, vooral door de militaire inlichtingendienst MIVD. Deze dienst noemde de claim in een interne communicatie "zeer suggestief" en merkte daarbij op dat Irak “niet in staat is tot een effectieve aanval op buurlanden”. De MIVD had de indruk dat het Britse rapport was "gepolitiseerd" en "opgesteld voor publieke consumptie". De Commissie Davids moest constateren dat de regering deze "scherpe kritiek" van de militaire inlichtingendienst in 2002 "onvermeld" had gelaten in haar communicatie met het parlement – een treffende illustratie van propaganda door weglating.
Watertrucks
Begin februari 2003 hield minister Powell een belangrijke toespraak voor de VN-Veiligheidsraad. In vijf kwartier probeerde hij de wereld te overtuigen van de noodzaak tot oorlog tegen Irak. Hij suggereerde een significante samenwerking tussen Irak en Al Qaeda en deed allerlei beweringen over biologische, chemische en nucleaire wapens. In een brief aan de Kamer toonde minister De Hoop Scheffer zich bijzonder onder de indruk. Hij schreef: “Veel van wat door Powell naar buiten wordt gebracht […] is in lijn met hetgeen uit Nederlandse inlichtingenbronnen is gebleken”. Premier Balkende noemde het "bewijsmateriaal".
Ook wat dit voorbeeld betreft, was er achter de schermen veel meer twijfel over de claims van Powell. Hans Blix, de chef van de wapeninspecteurs van het Internationaal Atoomenergieagentschap in Irak, wees de Nederlandse ambassadeur in New York er bijvoorbeeld op dat de door Powell opgevoerde vrachtwagens die betrokken zouden zijn bij de productie van chemische wapens, in werkelijkheid watertrucks waren. En de AIVD moest vaststellen dat de aluminiumbuizen die Irak importeerde niet geschikt waren voor kernwapens, zoals Powell suggereerde.
De Nederlandse regering stelde de Kamer niet op de hoogte van de bedenkingen bij het VS-bewijsmateriaal.
Maar de regering Balkenende hield ook dit voor zich, aldus de Commissie Davids: “De regering heeft de Tweede Kamer niet op de hoogte gesteld van de bedenkingen die al snel rezen omtrent de betrouwbaarheid van het door Powell gepresenteerde bewijsmateriaal”. Wederom bereikten nuancerende geluiden het parlement niet.
Argumentatie verzinnen
Uit het onderzoek van de Commissie Davids blijkt dat Nederland al in de zomer van 2002 een standpunt formuleerde dat ruim een half jaar later logisch resulteerde in steun voor de Amerikaanse invasie – een daad van agressie die zou leiden tot meer dan een miljoen doden, miljoenen vluchtelingen en de opkomst van de Islamitische Staat (IS). Met propaganda –geclaimde zekerheid waar eigenlijk twijfel heerste, onjuiste informatie richting het parlement en onwelgevallige feiten die buiten de politieke discussie werden gehouden– werd geprobeerd deze keuze te rechtvaardigen.
Hans Siepel, die in de maanden vóór de oorlog voorzitter was van de Strategiegroep Irak die zich richtte op de overheidscommunicatie over de naderende strijd, beschreef in een interview in 2009 treffend wat er gebeurde. Dat de VS gesteund zou worden, stond vast, want dat deed Nederland nou eenmaal altijd, aldus Siepel, waaraan hij toevoegde: “De vraag was niet óf we de VS in Irak zouden steunen, de vraag was welke argumentatie we daarbij zouden verzinnen”.
Burgerbeweging
De Commssie Davids werd in 2009 opgericht door het kabinet om een onafhankelijk onderzoek in ste stellen naar de omstreden Nederlandse steun aan de Irakoorlog. Dat het zover kwam was grotendeels de verdienste van een groep burgers, waaronder initiatiefnemer Allard de Rooi.
Als een land ten oorlog trekt, ook al is dat onder de noemer "politieke steun", moet dat onvermijdelijk zijn. Die onvermijdelijkheid moet overtuigend zijn aangetoond, na uitputting van alle vreedzame mechanismen, waarna de VN-Veiligheidsraad een aanval kan mandateren. In het geval van de oorlog tegen Irak was sprake van het absolute tegendeel.
Het was de propaganda-oorlog van voornamelijk Amerikaanse makelij, die ertoe leidde dat Nederland toetrad tot de 'coalition of the willing' van 31 landen die op 20 maart 2003 Irak binnenviel. Op naar de ramp die ieder weldenkend mens zag aankomen.
Het zijn momenten waarop een gierende behoefte bestaat aan een kritische pers die zelf onderzoek doet en de politieke verantwoordelijken het vuur aan de schenen legt. In de VS, maar ook in Nederland en elders, bleken de meeste media echter bereid de Amerikaanse propaganda te verspreiden en volop ruimte te bieden aan oorlogshitsers. Ook toen een jaar later duidelijk was dat Irak niet over massavernietigingswapens beschikte en de oorlog zich rampzalig ontwikkelde werden amper vragen gesteld over de besluitvorming die tot de Nederlandse deelname aan de oorlog had geleid.
Openheid over Irak
Wat kun je daar als burger tegen doen? Individuele inspanningen om politici en journalisten in beweging te krijgen waren tot mislukken gedoemd. De reacties werden afwerender en venijniger, en wat de ‘kwestie-Irak’ ging heten kreeg het karakter van een klassieke doofpot. Als je je daar niet bij wilt neerleggen zul je een manier moeten vinden om openheid af te dwingen. Die vond Allard de Rooi door onder de naam 'Openheid over Irak' een groep burgers samen te brengen. Het leidde tot een intensieve samenwerking die zes jaar zou duren en waarin Openheid over Irak een begrip werd.
De voornaamste uitdaging was volgens de Rooi het blijven agenderen van de doodverklaarde kwestie en het zoeken naar maatschappelijk steun. Houvast werd gevonden bij de schaarse media en partijen die zich niet bij de Irak-doofpot wilden neerleggen, zoals Argos, Zembla, NRC, de Socialistische Partij (SP) en GroenLinks. Dat leidde ertoe dat de kwestie nu en dan oplaaide, maar van een doorbraak was geen sprake. Een dieptepunt kwam er toen PvdA-leider Wouter Bos na de verkiezingen van november 2006 zijn belofte brak om kabinetsdeelname afhankelijk te maken van een onderzoek naar de kwestie-Irak.
De les was dat Openheid over Irak in een machtspositie moest komen, van waaruit met autoriteit kon opgetreden worden. Zo groeide de organisatie gaandeweg uit tot een superieure informatiebron over de kwestie Irak. De website van Openheid over Irak bood, naast dagelijks nieuws, gedetailleerde achtergrondinformatie en analyses van de onderzoeken naar de deelname aan de oorlog die in landen als de VS, het Verenigd Koninkrijk en Australië werden ingesteld. Die stelden de burgerbeweging in staat steeds dwingender vragen over de Nederlandse deelname te formuleren.
Nieuwe dynamiek
Dit maakte in alle opzichten een cruciaal verschil. Maatschappelijke organisaties vroegen Openheid over Irak artikels te schrijven en op bijeenkomsten te spreken. Er werden demonstraties georganiseerd en een online-petitie voor een onderzoek naar de Nederlandse besluitvorming werd 140.000 keer getekend en aangeboden op het Binnenhof (zetel van de Eerste en Tweede Kamer in Den Haag). In 2008 werd de kwestie Irak 'hot' en begonnen steeds meer mensen hun stem te verheffen.
Een online-petitie voor een onderzoek naar de Nederlandse besluitvorming omtrent Irak werd 140.000 keer getekend.
Voor de pers werd de kwestie moeilijker te ontwijken. Steeds meer media begonnen Openheid over Irak te consulteren en te citeren en -naast het VPRO-radioprogramma Argos, dat hierin gedurende de gehele periode vooropging- zelf onderzoek te doen. Dat leidde onder meer in januari 2009 tot een geruchtmakende publicatie van NRC-journalist Joost Oranje, waaruit bleek dat in 2003 cruciale documenten op ambtelijk niveau buiten het zicht van de ministers waren gehouden.
De aanzwellende roep om een onderzoek werd door premier Balkenende lang verbeten gepareerd. Daarmee wekte hij groeiende argwaan en irritatie, die een rol gingen spelen in de ontstane dynamiek. Gedwongen door een tsunami aan publicaties en Kamervragen, en door de dreiging van een parlementaire enquête koos hij uiteindelijk de vlucht naar voren, door een kleine zes jaar na het begin van de oorlog zelf een onderzoekscommissie in te stellen, de Commissie Davids.
Dat onderzoek liet zoals hoger vermeld weinig heel van de Nederlandse besluitvorming. Tijdens de officiële aanbieding van het eindrapport, waarvoor Openheid over Irak was uitgenodigd, werd een zichtbaar onthutste Balkenende door onderzoeksleider Willibrord Davids stevig de les gelezen. Na afloop vertrouwde Davids ons toe dat zijn commissie bij de opzet en uitvoering van het onderzoek dankbaar gebruik had gemaakt van de informatie op de website van de burgerbeweging.
Alertheid geboden
Zijn rond de kwestie Irak nu alle vragen beantwoord? Nee. In het Kamerdebat over het rapport van de Commissie Davids liet Kamervoorzitter Gerdi Verbeet (PvdA) geen ‘individuele vragen’ toe. “Anders zitten we hier morgen nog,” voegde ze daar waarheidsgetrouw, maar ook cynisch, aan toe – een onvergeeflijke belediging van de burgers die zeven jaar hadden moeten wachten op een fatsoenlijk antwoord op de vraag op welke gronden was besloten uit hun naam een oorlog te steunen. Vragen zijn er met name nog rond de Nederlandse militaire rol voorafgaand aan, en ook tijdens en na de oorlog.
Het grootste winstpunt van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen en maatregelen is dat Nederland niet snel meer een oorlog zonder VN-mandaat zal steunen. Voor opportunistische politici is het ook een stuk lastiger geworden om informatie van onze inlichtingendiensten te misbruiken. De kwestie Irak heeft politici, ambtenaren en de media geleerd dat grote alertheid geboden is wanneer de oorlogstrom wordt geroerd. Maar ook dat burgers het verschil kunnen maken als het onverhoopt toch weer misgaat, door zich te organiseren en doelgericht in actie te komen.
Dit dossier werd samengesteld door twee eerder verschenen artikels uit het Nederlandse Vredesmagazine samen te voegen.