Brecht De Smet, Egypte-kenner en onderzoeker bij de 'Middle East and North Africa Research Group' (MENARG) van de Universiteit Gent, analyseert de massamobilisatie tegen president Mubarak. Hij werpt een licht op de crisis van het regime, de rol van het leger en de manoeuvres van de VS. In dit interview afgenomen door Vonk peilt hij ook naar de verschillende visies 'op het terrein' over wat er na de val van de Egyptische dictator Mubarak moet gebeuren.
Vonk: Deze week zag het er even naar uit dat Mubarak en zijn aanhangers het initiatief weer in handen hadden. De Mubarak-aanhangers vielen met groot geweld de actievoerders op het Tahrir-plein aan. Zij vochten terug, maar de aanval kwam toch zeer onverwacht voor de massabeweging. Een paar dagen tevoren leek het lot van de dictator bezegeld en heerste er een carnavalsfeer. Hoe was zoiets mogelijk?
De omstandigheden in Egypte verschillen van die in Tunesië, waarbij een grote massamobilisatie op zich voldoende was om Ben Ali het hazenpad te laten kiezen. Het Egyptisch regime beschikt over grotere politieke en sociale reserves dan Ben Ali. Ten eerste is er de rol van het leger, waarover reeds veel inkt is gevloeid. In Tunesië hield het leger zich afzijdig, of liever: het besliste Ben Ali niet te steunen. In Egypte lijkt het leger zich ook neutraal op te stellen, in die zin dat het beloofde om niet op de betogers te schieten. Dit is echter een ander soort ‘neutraliteit’ dan in de Tunesische casus. De aanduiding van Omar Suleiman als vicepresident en Ahmed Shafiq als premier wijzen op een ‘stille militaire coup’ binnen het regime. Het is ondertussen niet meer Mubarak die de belangrijkste beslissingen neemt. Suleiman en Shafiq vertegenwoordigen twee belangrijke facties in het leger, respectievelijk de inlichtingendienst en de luchtmacht. Deze facties staan nog steeds pal achter het Mubarak-regime. Het afdruipen van de ordediensten en de politie werd dus opgevangen door de militaire aanwezigheid, die de betogers 'met zachte hand' tot orde tracht te dwingen (bijvoorbeeld door controles, het blokkeren van toegangswegen, het uiteendrijven van bepaalde groepen, het beschermen van cruciale infrastructuur, enzovoort). Ten tweede beschikt het regime nog over maatschappelijke lagen die politiek of economisch van haar afhankelijk zijn en die zij dus in haar voordeel kan mobiliseren. Deze contrarevolutionaire krachten bestaan uit ‘uniformloze’ politiebendes en andere elementen die tegen de betogers ingezet kunnen worden. Ook ambtenaren, bepaalde boeren en de hogere middenklasse uit buurten zoals Mohandiseen en Ma’adi hebben hun steun voor Mubarak en het regime uitgedrukt. Zij vrezen hun status, macht of inkomen te verliezen bij een revolutionaire omwenteling. Ten derde is het Westen niet gehaast om druk op Mubarak uit te oefenen zodat hij een stap opzij zou zetten. Mubarak heeft de westerse geopolitieke en economische belangen in de regio drie decennialang goed gediend. Nu Omar Suleiman – die op goede voet met Israël en de VS staat – de touwtjes in handen heeft, kunnen de VS met een iets geruster hart Mubarak aanmoedigen om zijn ontslag te geven. Anderzijds zal het wegvallen van de Amerikaanse steun aan deze dictator verscheidene andere prowesterse autoritaire leiders in de Arabische wereld zenuwachtig maken.
Kort samengevat, betekent dit alles dat de krachten van de contrarevolutie in Egypte sterker zijn dan in Tunesië. Dit zorgt ervoor dat massamobilisatie op zich onvoldoende is om het regime te laten vallen. De ‘million march’ op dinsdag 1 februari leidde niet tot een verovering van de staatsmacht. Het regime bleef stevig in het zadel en de massa’s waren verward over het verdere verloop van de revolutie. Waarschijnlijk hadden de betogers een automatische ‘val’ van het regime verwacht indien het, net zoals in Tunesië, door zo’n gigantische opkomst van haar legitimiteit werd beroofd. Bij het uitblijven van de val van het regime verschoof het initiatief echter van de revolutionaire massa naar de krachten van de contrarevolutie, die met terreur het protest trachtten te breken.
Het leger op en rond het Tahrir-plein heeft de democratische actievoerders geen bescherming aangeboden tegen de aanvallen van de Mubarak-aanhangers. Wat zegt dat over de rol van het leger in deze revolutie?
Het Egyptische leger is geen monoliet. Binnen het leger zijn er tegenstellingen tussen de verschillende departementen. De inlichtingendiensten en de luchtmacht bijvoorbeeld zijn loyaal aan Mubarak, terwijl bij de generale staf twijfels bestaan over de levensvatbaarheid van het huidige regime. Verder zijn er tegenstellingen tussen dienstplichtigen en beroepssoldaten, en tussen hoge en lage officieren. Ten slotte is het leger ook een economische macht, waarbij hoge militairen tevens belangrijke ‘nationale kapitalisten’ zijn, die de neoliberale factie van Gamal Mubarak (zoon van huidig president Hosni Mubarak) en zakenman Ahmed Ezz in het regime, liever kwijt dan rijk zijn. Zolang het leger ‘neutraal’ blijft – m.a.w. geen geweld in het voordeel of nadeel van de betogers gebruikt – komen deze contradicties slechts sporadisch aan de oppervlakte. Indien het leger het bevel zou krijgen om actief tussenbeide te komen, dan zal dit waarschijnlijk breuken in de militaire structuur met zich meebrengen – een riskant scenario waarvoor de generaals tot nu toe terugdeinzen. Voor hen is een transitie-regime waarbij zij achter de schermen de lakens blijven uitdelen aanvaardbaar. De massa kan echter Omar Suleiman net zo min aanvaarden als Mubarak, waardoor een confrontatie met en tussen bepaalde militaire facties vroeg of laat onvermijdelijk is.
Mubarak wankelt maar is nog niet gevallen. Hij stelt zich voor als de enige dam tegen de chaos. Dit staat in contrast met Ben Ali in Tunesië, die veel sneller zijn biezen pakte. Vanwaar die vastberadenheid van Mubarak?
Mubarak heeft al menige storm doorstaan en voelt zich gesterkt door de interne en externe contrarevolutionaire krachten die ik al omschreven heb. Toch denk ik dat hij het volksprotest zwaar onderschat heeft en nog steeds onderschat. Zijn koppigheid drijft de revolutie op de spits. Zijn houding radicaliseert de massa’s: de president maakt duidelijk dat enkel een revolutionaire machtsovername hem kan onttronen. Hij transformeert het spel tussen betogers en regime ook tot een uitputtingsslag. Mubarak en de militaire junta achter hem rekenen erop dat een combinatie van beperkte toegevingen, repressie en tijd de massa zal verzwakken. Tijd speelt dus in het nadeel van de betogers. Hoewel mensenmassa’s nog steeds golf na golf de straten overspoelen, begint er op termijn een zekere fysieke en morele uitputting op te treden. Ondanks alle offers is het regime nog steeds niet gevallen. De betogers zijn nog steeds in het voordeel, maar ze zullen een doorbraak moeten forceren aangezien het huidige mobilisatietempo niet eindeloos kan worden volgehouden.
Het regime vertoont meer en meer tekenen van verdeeldheid en verzwakking. Wat zijn de visies die zich hier aftekenen?
Binnen het regime is een stille militaire coup aan de gang. De hoofdrolspelers zijn de facties van Omar Suleiman en Ahmed Shafiq binnen het leger, die de klasse van ‘nationale kapitalisten’ vertegenwoordigen. Deze groep kapitalisten is vervlochten met het militaire apparaat, houdt zich bezig met infrastructuurwerken en industriële productie en bezit een nationalistische klassenpsychologie. Gedurende de laatste twee decennia is deze groep in conflict gekomen met de neoliberale kapitalistische factie onder leiding van figuren als Gamal Mubarak en Ahmed Ezz. Deze neoliberale factie heeft sinds het kabinet van Ahmed Nazif in 2004 de overhand in de Egyptische politiek. Hoewel het leger en dus ook het militaire kapitaal door de VS gesponsord wordt, voelt het zich niet gebonden aan de neoliberale praktijken van de Washington-consensus, maar prefereert het sociaal corporatisme en een sterke staatssector. Voor vele militairen is het huidige protest een teken dat de neoliberale politiek voor sociale en politieke instabiliteit zorgt en bijgevolg niet deugt. Het ontslag van Ahmed Ezz en Gamal Mubarak uit de Nationaal-Democratische partij is tekenend voor de machtswissel die momenteel aan de gang is. De hand die vandaag naar de oppositiepartijen wordt uitgereikt, is niet louter een symbolisch gebaar, maar drukt de wil uit van de militairen om alle maatschappelijke facties in een nieuwe consensus te integreren – vanzelfsprekend geleid door een door hen gedomineerde regering.
De VS en de EU hebben het nu voortdurend over een 'onmiddellijke transitie'. Hoe schat jij de verschuiving in de houding van het Westen in?
De houding van het Westen wordt door twee zorgen ingegeven. Ten eerste vrezen de westerse regeringen een escalatie van het revolutionaire proces in de richting van een machtsovername door het volk. Dit zou het revolutionaire proces in Egypte en de hele Arabische wereld verder radicaliseren en uitdiepen en hoogst waarschijnlijk regeringen aan de macht brengen die imperialistische, neokoloniale economische en geopolitieke belangen actief zullen tegenwerken. Dit is dus een zorg van ideologische aard. Ten tweede is er de kwestie van stabiliteit. Nu het duidelijk is dat een transitie-regime mogelijk is onder Omar Suleiman en Ahmed Shafiq, willen de westerse regeringen eigenlijk zo snel mogelijk van Mubarak af. Het ontslag van Mubarak – zo wordt gehoopt – zal de democratische aspiraties van het Egyptische volk bevredigen en de weg banen voor een stabiele overgangsregering die nog steeds op de leest van het oude regime geschoeid is. Een win-winsituatie dus, zowel voor het Westen als voor de massa’s. Dat de Egyptische betogers evenmin een figuur als Omar Suleiman zullen aanvaarden, wordt nog onvoldoende beseft.
Na het gevecht op het Tahrir-plein zijn vrijdag en zaterdag weer honderdduizenden Egyptenaren op straat gekomen, niet alleen in Cairo maar ook in andere grote steden. De beweging lijkt niet te stoppen. Heeft de moedige verdediging van het Tahrir-plein een nieuwe schwung gegeven aan het verzet? Of is er wel degelijk een gevaar dat de beweging doodbloedt omdat mensen nu eenmaal weer aan het werk zullen moeten om brood op de plank te brengen?
De contrarevolutie heeft een dubbel effect. Enerzijds worden de betogers geradicaliseerd. Anderzijds komt de ware, hypocriete aard van het regime duidelijk naar boven. Terwijl Omar Suleiman op de staatstelevisie enkele toegevingen doet, bestormen zijn stoottroepen te paard en te dromedaris het Tahrir-plein om de betogers te terroriseren. Tevens beseffen de massa’s dat het regime nog niet ten einde is, maar dat ze nog belangrijke gevechten voor de boeg hebben. Ook de noodzaak tot een revolutionaire machtsovername begint in het bewustzijn van de massa’s door te sijpelen, zeker na de massale doch vruchteloze protesten van vrijdag. Naast dit bewustwordingsproces zien we echter parallel de politiek van uitputting en demoralisatie aan het werk. Bepaalde lagen betogers haken af en zijn moe, bang en hongerig. Indien de beweging opnieuw een overwinning behaalt, zullen deze groepen ongetwijfeld het protest opnieuw vervoegen. Momenteel kijken ze de kat uit de boom en wachten ze op ordewoorden en op een coherente en duidelijke revolutionaire leiding – iets wat de beweging nog steeds ontbeert. De afzijdigheid van de georganiseerde arbeidersbeweging en de onmacht van de linkerzijde om de beweging te leiden helpen het revolutionaire proces niet vooruit.
Wat zijn de visies 'op het terrein' over wat er na Mubarak moet gebeuren? We hebben in het bijzonder interesse voor de visies aan de linkerzijde.
De meeste betogers articuleren hun opstand als een politiek-democratische revolutie. Het ontslag van Mubarak, een einde aan de NDP-almacht, een hervorming van de grondwet, de gerechtelijke vervolging van regimefiguren, enzovoort, vormen de belangrijkste, gedeelde eisen. Dit zijn louter politieke eisen en op het eerste gezicht zouden we dus van een ‘liberale’ revolutie kunnen spreken. Impliciet aanwezig zijn echter ook sociaal-economische eisen. De Egyptenaren willen een menswaardig bestaan, werkgelegenheid, degelijk onderwijs, een einde aan de tegenstellingen tussen arm en rijk, enzovoort. De ‘corruptie’ van het regime vormt vaak een kapstok om deze sociaal-economische grieven aan op te hangen. Burgerlijke democratie en sociale gelijkheid en rechtvaardigheid lijken voor de massa dan ook samen te hangen. Dit verklaart overigens de afwezigheid van de arbeidersbeweging als leidende kracht in de revolutie. Industrie-arbeiders, bedienden, en andere loontrekkenden zijn (nog) niet als georganiseerde klasse in de betogingen aanwezig, maar als ‘Egyptenaren’, ‘burgers’, of ‘het volk’. Het gros van de linkerzijde heeft ook weinig of geen interesse om deze lagen als arbeiders aan te spreken en te mobiliseren. Dit vloeit voort uit de ideologische erfenis van het stalinisme, waarbij de huidige opstand als een nationaal-democratische revolutie wordt beschouwd en de arbeidersklasse zich onder de hegemonie van de ‘progressieve’ (klein)burgerij dient te plaatsen. Deze ‘leiders’ beginnen zich nu te organiseren. Twee kampen lijken zich te vormen: de Moslimbroeders samen met El-Baradei en de Wafd-partij met Amr Moussa. Deze groepen trachten zich te legitimeren door betogers, jonge activisten en intellectuelen in hun comités onder te brengen.
Zowel de Moslimbroeders, de rechtse Wafd-partij, de aanhangers van Amr Moussa, El-Baradei en Ayman Nur zullen de revolutie echter voortijdig aborteren wanneer ze een kans zien om zich in het regime te integreren. De ‘oppositie’ vroeg aan Omar Suleiman reeds om de macht van Mubarak over te nemen. Net als in Tunesië zien we echter dat het verdrijven van de machthebber slechts het einde is van de eerste fase van de revolutie. De taak van de ontmanteling van de hele politieke en economische onderbouw moet dan nog aangevangen worden en dan blijken de liberale en rechts-conservatieve volksvrienden van het eerste uur toch niet zo hoog op te lopen met een echte democratische beweging van onderuit.
Wanneer de Egyptische linkerzijde de politieke eisen met een duidelijk sociaal-economisch programma verbindt, dan zal zij misschien een deel van de liberale en rechts-conservatieve oppositie van zich vervreemden, maar zij zal de georganiseerde arbeidersklasse voor zich winnen. De intrede van de werkende klasse als klasse in de revolutie, zou de band tussen een politieke en sociaal-economische omwenteling verder versterken. Verder dient de linkerzijde de beweging bewust te maken van de nood aan een machtsovername. Op een symbolische plaats als Tahrir blijven betogen is uiteindelijk onvoldoende om het regime te laten vallen. De massa’s moeten de staatsradio- en televisiestations overnemen, het presidentieel paleis, de ministeries en het parlement bezetten, en de legerbarakken binnengaan om de gewone soldaten te overhalen hun kant te kiezen.
7 februari 2011
www.vonk.org