Ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van Vrede (gevierd op 7 december) verwelkomden we de bekende Afghaanse activiste Malalai Joya in een panel van ‘sterke vrouwen’. Deze uitgelezen kans om de vrouw wiens boek ik bijna 10 jaar geleden gefascineerd las, te interviewen, kon ik niet aan me laten voorbijgaan.
Als kind ontvluchtte Joya -zoals zoveel Afghanen- haar vaderland omwille van de oorlog die er woedde. In het Pakistaanse vluchtelingenkamp waar ze uiteindelijk terechtkwam, begon ze haar ‘carrière’ als sociaal activiste door les te geven aan ongeletterde vrouwen terwijl ze zelf nog maar een tiener was. In 1998 keerde ze terug naar haar geboorteland om er onderwijs te organiseren voor meisjes – iets wat verboden was onder het toen heersende Taliban-regime. Joya’s sociaal werk ontwikkelde haar politieke denken. Tussen 2005 en het voorjaar van 2007 zetelde ze als onafhankelijke in het Afghaans parlement. Haar activisme voor vrouwenrechten en haar uitgesproken meningen over haar collega-parlementairen, leverden haar lof maar ook heel wat tegenkanting op. Ze werd met de dood bedreigd en moet ondertussen al jaren ondergedoken leven. Voor iemand met zo’n buitengewone levensloop van verzet tegen een fundamentalistische en patriarchale maatschappij, heeft ze een uitzonderlijk zachte stem, maar dat maakt haar boodschap er niet minder krachtig om.
Laten we bij het begin beginnen. Kan je even uitleggen hoe je zo jong al sociaal actief werd?
Ja, als tiener leefde ik met mijn ouders en jongere broers en zussen in Pashaey, één van de talrijke Afghaanse vluchtelingenkampen in het noordwesten van Pakistan. De meeste van deze kampen werden gerund door fundamentalisten en het is in de islamistische Koranscholen van deze kampen, gesponsord door Saoedi-Arabië, dat een hele generatie jongetjes gebrainwasht werd. Een deel van hen groeide uit tot de latere Taliban. Maar ik had geluk. Het kamp waar mijn familie woonde was gematigder en er waren ook scholen waar meisjes les konden volgen. Een kleine NGO die actief was in de kampen zocht mensen die ongeletterde volwassen vrouwen konden leren lezen en schrijven. Ik bood me aan en zo werd ik op amper 15-jarige leeftijd lerares terwijl ik zelf nog naar de middelbare school ging. Het was zo dat ik in contact kwam met veel arme Afghaanse vrouwen en oorlogsweduwen die me hun triestige levensverhalen toevertrouwden.
In 1998, toen mijn middelbare studies erop zaten, werd ik aangesproken door mensen van OPAWC (Organisatie voor de Promotie van de Mogelijkheden voor Afghaanse Vrouwen), een beginnende NGO die vooral wilde werken rond onderwijs en gezondheidszorg voor vrouwen en meisjes -de grootste slachtoffers van oorlog en armoede- in Afghanistan. Ze hadden gehoord dat ik lesgaf in de kampen en vroegen me of ik gelijkaardig werk wou doen in de noordwestelijke Afghaanse provincie Herat. Je moet weten dat de Taliban ondertussen aan de macht was in Afghanistan en dat onderwijs voor meisjes er totaal verboden was. Mijn werk zou zich dus in de clandestiniteit afspelen. Ik besprak het met mijn familie. Mijn vader is een opgeleide progressieve man die in vrouwenrechten gelooft. Bovendien hadden we het geld niet om voor mij universitaire studies in Pakistan te betalen, dus besloten we dat het misschien het moment was om terug te keren naar het land dat ik als 4-jarige vluchteling verlaten had.
Hoe zag je leven er toen uit?
Ik gaf in Herat van ‘s ochtends tot ‘s avonds laat in het geheim les aan meisjes van zowel lagere school- als middelbare schoolleeftijd en in alle vakken, behalve wiskunde want daar was ik niet goed in [lacht]. Het was moeilijk om goede locaties te vinden zonder argwaan te wekken. Vaak gingen de lessen door in kelders van huizen. Na een paar jaar lesgeven, in 2001, werd mij gevraagd of ik directeur wou worden van OPAWC in West-Afghanistan. Ik moest de werkzaamheden van de NGO in de provincies Herat, Farah en Nimroz overzien. Een belangrijk project van OPAWC dat ik daar mocht leiden, was de oprichting van een hospitaal met gratis gezondheidszorg, maar we organiseerden ook computercursussen voor de jongere generatie, startten een school, een weeshuis, kochten een ambulance, enz. Dat kon nu allemaal openlijker, want ondertussen waren de terroristische aanslagen van 11 september gepleegd in de Verenigde Staten en van zodra het duidelijk werd dat er oorlog van zou komen in Afghanistan, was de Taliban op de vlucht geslagen. De door de Amerikaanse bezetting geïnstalleerde centrale interim-regering had eigenlijk niet veel controle over de provincies. De plaatselijke autoriteiten in een door oude mannen gedomineerde maatschappij vonden het maar niets dat een 25-jarige vrouw directeur was van een hospitaal, maar het personeel en de patiënten stonden achter mij en ik geraakte bekend in de streek.
Hoe belandde je dan in de politiek?
Wel, in de geschiedenis van Afghanistan worden traditioneel loya jirga’s georganiseerd -een soort van grote bijeenkomsten van stammenhoofden en andere leiders- als er belangrijke beslissingen genomen moeten worden over bestuurlijke veranderingen. In 2003 wilde men een loya jirga verkiezen die een nieuwe grondwet moest goedkeuren. Net zoals de meeste Afghanen twijfelde ik er niet aan dat die voor een groot deel samengesteld zou zijn uit de fundamentalistische krijgsheren die onder de verzamelnaam Noordelijke Alliantie bewapend en gefinancierd werden door de Amerikanen om in hun ‘bevrijdingsoorlog’ tegen de Taliban het grondoffensief te voeren. Ik heb het hier over dezelfde fundamentalistische leiders van de moedjahedien-milities waarop in de Koude Oorlog al een beroep gedaan werd door de VS om de Sovjet-Russische bezetters uit Afghanistan te verdrijven. Van zodra deze moedjahedien-milities het door de Sovjet-Unie gesteunde Afghaanse regime omvergeworpen hadden (1992), keerden ze zich tegen elkaar en ontketenden een jarenlange bloedige burgeroorlog om de centrale macht. Ze terroriseerden de burgers en waren verantwoordelijk voor tienduizenden moorden, verkrachtingen, plunderingen, enzovoort, en dreven miljoenen Afghanen op de vlucht.
Via mijn werk in de vluchtelingenkampen en daarna bij OPAWC was ik in contact gekomen met zoveel vrouwen die vreselijke verhalen hadden over deze milities. Het feit dat de misdadige oude krijgsheren, de leiders van deze groepen, door de Amerikanen geïntroduceerd werden als ‘de bevrijders van Afghanistan’ en ze vervolgens posten kregen in de staatsstructuren stuitte me tegen de borst. Ik wilde dit binnen de loya jirga zelf aanklagen. Uit mijn district zouden 2 vrouwen en 7 mannen afgevaardigd worden. Ik slaagde erin om verkozen te geraken en reisde af naar Kaboel voor mijn speech in de loya jirga, waarvan ik toen nog niet besefte dat die zo’n impact zou hebben. Het was daar dat ik oog in oog kwam te staan met de verantwoordelijken voor het barbarisme uit de verhalen van de vrouwen waarmee ik werkte. Het is zo dat ik de stap maakte van sociaal activisme naar politiek activisme.
Toen ik eindelijk aan het woord kwam in de loya jirga vertelde ik voor de ogen van de wereldpers en de aanwezige beruchte krijgsheren, zoals Rasul Sayyaf, Burhanuddin Rabbani, Rashid Dostum, Mohammed Daoud, Siddiq Chakari en Mohammed Qasim Fahim, alleen maar de waarheid. Mijn belangrijkste punt was dat deze mannen vervolgd moesten worden voor oorlogsmisdaden in plaats van ze de kans te geven zich voor te doen als democraten. Ik had de woede van de geviseerden opgewekt zonder iemand bij naam te noemen. Al gauw werd mijn microfoon afgezet. Ik werd uitgescholden en bedreigd. VN-medewerkers moesten me wegleiden en brachten me naar een geheime locatie. Van toen af zou ik geen moment meer veilig zijn, maar ik kreeg ook veel steunbetuigingen van Afghanen uit alle uithoeken van het land. Toen me gevraagd werd of ik in 2005 zou meedoen aan de parlementsverkiezingen, dacht ik dat het een goed platform was om de stem van het volk verder te vertolken.
Maar je kon jouw termijn als volksvertegenwoordiger niet uitzitten?
Eerst moest ik nog verkozen geraken. Er was veel fraude, maar ik was inmiddels bekend en ze konden het dus niet maken om te doen alsof ik niet genoeg stemmen had. Eenmaal in het parlement, dat bevolkt werd door dezelfde krijgsheren, drugsbazen en hun stromannen werd ik voortdurend gesaboteerd. Mijn micro werd afgezet als ik wou spreken, ze trokken mijn salaris in, er werden mij omkoopsommen en huizen aangeboden in ruil voor meegaandheid, ik werd regelmatig bedreigd en werd zelfs fysiek geslagen. Maar ik plooide niet en uiteindelijk gebruikten ze de democratie tegen mij. Ze stemden me er gewoon uit op beschuldiging van minachting voor het parlement en zijn leden. Als bewijs gebruikten ze een interview dat ik gegeven had aan een private TV-zender waarin ik de woorden ‘zoo’ en ‘stal’ in de mond had genomen om naar het parlement te verwijzen. Ik had uitvoerig uitgelegd wie en wat ik daar precies mee bedoelde, maar dat stuk van het interview werd eruit geknipt, zodat het leek alsof ik iedereen in het parlement over één kam scheerde. Terwijl een aantal fundamentalistische parlementairen hun best deden om iedereen tegen me op te hitsen, kreeg ik niet de kans om me te verdedigen. Zelfs sommige van de weinige progressieven in het parlement waren boos op mij omdat ze zich beledigd voelden. De schorsing leidde tot heel wat ophef, ook internationaal, en uiteindelijk mocht ik terugkomen als ik me excuseerde, maar dat wilde ik niet.
Ziet de samenstelling van het Afghaans parlement er vandaag beter uit?
Neen, het werd alleen maar erger. Het zijn dezelfde mensen die alsmaar machtiger worden die iedere keer opnieuw in het parlement zetelen. Afghaanse politici denken doorgaans dat ze almachtig zijn en boven de wet staan. Zo was er onlangs het voorbeeld van Shakeela, een 16-jarig meisje dat verkracht en later vermoord werd door een voormalig krijgsheer die nu provincieraadslid is. Het gerecht koos de kant van de dader. De ongestrafte misdaden van politici geraken soms bekend. Het is om die reden dat veel mensen en ook gematigde parlementsleden van toen me achteraf gelijk hebben gegeven.
De krijgsheren in het parlement zitten in 7 verschillende fundamentalistische partijen, die elk een bepaalde etnische achtergrond vertegenwoordigen. Ze worden door buitenlandse machten gesteund en beschikken over eigen maatschappelijke zuilen (scholen, universiteiten, milities,…). Bijvoorbeeld de Hazara worden vertegenwoordigd door de Wahdat Islamitische Partij die gelinkt is aan Iran. Andere partijen krijgen steun van Pakistan, Saoedi-Arabië, enzovoort. Ik zeg nooit wat mijn etnische achtergrond is. Dat speelt alleen maar in de kaart van mensen die een verdelende sektarische politiek willen voeren, zoals de fundamentalisten en de bezetters. Zij willen geen Afghaanse eenheid. Ik ben Afghaans en ik vecht voor de mensenrechten van alle Afghanen. Het grootste probleem voor de bevolking in Afghanistan is niet de verscheidenheid aan etnieën, maar de extremisten die van etniciteit gebruik maken om macht te verwerven.
Wat met de algemene situatie in het land? Is die verbeterd?
Helemaal niet. De huidige president Ashraf Ghani leidt een marionettenregering die het alle dagen heeft over een zogenaamde vrede met de Taliban, terwijl de Taliban in werkelijkheid het grootste deel van het land controleert. Bovendien is de Taliban niet meer gewoon de Taliban. Ondertussen is dit een versplinterde groep met allerlei verschillende takken en leiders. Daesh (de Islamitische Staat) is inmiddels ook opgedoken in het land. Alle dagen heerst er terreur en de aanwezigheid van de Amerikanen en de NAVO – en hun bombardementen- geeft al die groepen alleen maar extra motivatie. De Amerikaanse oorlog tegen terreur is de grootste leugen van de eeuw. De VS heeft -rechtstreeks en onrechtstreeks- de gevaarlijkste terroristen gesteund en bewapend, en installeerde een politieke kaste bestaande uit oorlogsmisdadigers en fundamentalisten. Het is maar door het vertrek van de bezetters dat de ruggengraat van het terrorisme gebroken zal worden. De situatie zal dan op korte termijn ongetwijfeld nog verslechteren, maar op langere termijn is het de enige manier om vrede te verkrijgen.
De grootste slachtoffers van de huidige omstandigheden in Afghanistan zijn nog altijd de vrouwen. Ook voor mij en mijn werk als activist is de situatie er niet op verbeterd. Ze leggen mij het zwijgen op. Ik moet alles clandestien doen, zoals in de tijd van de Taliban: samenkomen in de huizen van gelijkgestemden, het proberen organiseren van onderwijs voor meisjes en als ik buitenkom is dat altijd in hijab met gezichtssluier. Ik ben verbannen van de media -de vele kranten in het land behoren bijna allemaal toe aan de staat of aan de fundamentalistische groepen. Veel landgenoten weten niet eens dat ik in Afghanistan leef. Het is pijnlijk. Bulquis Roshan, een jongedame van dezelfde streek als ik, treedt momenteel in mijn voetsporen. Ze zetelt in het parlement en probeert daar de misdaden van de aanwezige krijgsheren aan te klagen. Ze wordt ook bedreigd en ze zeggen haar letterlijk: “Je bent als Malalai Joya. Als je problemen wil veroorzaken zoals haar, zullen we je ook laten verdwijnen”- daarmee bedoelen ze doden. Ze doen het dus uitschijnen alsof ik dood ben. Voor veiligheidsredenen is dit soort van propaganda goed, maar voor politieke redenen uiteraard niet.
Is er iets dat je hoop geeft?
De opstanden in Irak en Iran en ook in Chili geven me hoop. De mensen in Afghanistan zijn de situatie ook kotsbeu. Ze weten dat ze niets hebben aan de huidige politieke klasse, en zeker niet in een context van bezetting. Het is daarom dat miljoenen Afghanen de laatste verkiezingen geboycot hebben. Een bekend grapje in het land is dat de Afghaanse president niet eens naar het toilet kan gaan zonder de toestemming van het Witte Huis.
Wat mij geen hoop geeft, is het zogenaamde vredesproces dat nu aan de gang is en waar de grootste misdadigers bij betrokken worden. Vrede zonder gerechtigheid heeft geen betekenis. Een ander probleem zijn de armoedige omstandigheden waar veel Afghanen in moeten leven. De meesten zijn ongeletterd. De meesten hebben geen job. Als mensen honger hebben en zich moeten bezighouden met het proberen vullen van de lege magen van hun kinderen, dan hebben ze geen tijd om zich te verzetten. Volgens de cijfers van de regering zijn er ook meer dan 3 miljoen verslaafden in het land. Er zijn zoveel jonge mensen zonder perspectieven. Hun opties beperken zich tot het vervoegen van fundamentalistische milities zoals de Taliban en Daesh, van drugsbendes of van het nationaal leger, bijgenaamd het dollar-leger, omdat het een door de VS gesponsord inkomen verschaft. We hebben dringend nood aan meer en beter onderwijs voor iedereen. Educatie is de enige hoop tegen fundamentalisme en voor emancipatie.