Gedurende 75 jaar als onafhankelijke landen zijn India en Pakistan meer op elkaar gaan gelijken dan waarschijnlijk geacht werd toen ze -met slechts enkele uren verschil- het levenslicht zagen midden augustus 1947. Destijds leken India en Pakistan, met hun respectievelijk hindoeïstische en islamitische meerderheden, spiegelbeelden van elkaar te zijn. Ondanks een gedeeld achtergrondverhaal hadden ze beide heel verschillende verwachtingen van de toekomst, maar de kloof tussen deze ambities is in de tussenliggende decennia kleiner geworden.
Pakistan werd gesticht als het thuisland voor Zuid-Aziatische moslims, maar de inspanningen van opeenvolgende leiders ten spijt -onder meer van een islamiserende militaire dictator- is het een islamitische republiek gebleven in plaats van een volwaardige theocratie. Ondertussen evolueerde India, dat aanvankelijk een inclusief en seculier land was, gestaag naar een hindoeïstisch meerderheidsregime. Vandaag is geloof de sturende kracht achter de politiek in beide nucleair bewapende buurlanden, en hun bedroevende overeenkomsten zijn duidelijker dan ooit.
Vandaag is geloof de sturende kracht achter de politiek in India en Pakistan.
De groeiende gelijkenis is anderen ook opgevallen - niet in het minst Salman Rushdie, wiens veelgeprezen allegorische roman ‘Middernachtskinderen’ (1981), focuste op het onlosmakelijk met elkaar verbonden lot van India en Pakistan. Op een seminarie aan de 'Brown University' in de VS afgelopen november, merkte Rushdie op dat geen van beide landen het de afgelopen zeven decennia goed heeft gedaan. “Ik dacht vroeger dat India het tot op zekere hoogte beter had gedaan dan Pakistan”, zei Rushdie. “Ik vind het nu moeilijk om dat nog te geloven – niet vanwege de verbetering van Pakistan, maar vanwege de achteruitgang van India.”
Hij heeft een punt. De ‘Bertelsmann Transformation Index 2022’ (BTI) -die de transformatieprocessen richting democratie van 137 landen vergelijkt- plaatst India in de categorie van “defectieve democratieën” en Pakistan in de lijst van “hardlijnige autocratieën”.
De fundamenten van Pakistans democratische structuur zijn inderdaad decennialang ontmoedigend onveranderd gebleven. Politiek succes hangt af van de steun van het machtige leger, waarbij de generaals in de woorden van een Pakistaanse analist “zowel usurpators als wetgevers” zijn. Religieuze groepen genieten ook aanzienlijke macht. BTI’s landenrapport wijst op het belang van “machtige religieuze partijen en politieke bewegingen in Pakistan, waarvan velen de laatste jaren een meer gewelddadige en extremistische oriëntatie hebben aangenomen”.
Hindoe-nationalisme en geweld
India’s "achteruitgang" (om Rushdie’s woorden te gebruiken), is duidelijk zichtbaar acht jaar nadat de Hindoe-nationalistische 'Bharatiya Janata Party' (BJP) aan de macht kwam. De partij, onder leiding van Narendra Modi behaalde een “verpletterende overwinning” in 2014 – het beste resultaat van één enkele partij in 30 jaar tijd. De BJP werd met grote meerderheid herverkozen in 2019. Net zoals in Pakistan hebben religieuze groepen aan invloed gewonnen in India, in het bijzonder de nationalistische paramilitaire verwekker van de BJP, de 'Rashtriya Swayamsevak Sangh' (RSS), die in 2025 zijn honderdste verjaardag viert.
Het BTI landenrapport 2022 India stelt over India dat de RSS “zijn aanwezigheid over heel het land” uitbreidt, met een mogelijk lidmaatschap van 7 miljoen en controle over veel andere organisaties waaronder “India’s grootste vakbond, 'Bharatiya Mazdoor Sangh', die meer dan 10 miljoen leden telt, evenals 12.000 scholen en bijna 1000 NGO's”.
Onder Modi, sinds jaar en dag een RSS-lid, heeft de BJP-regering de opeenvolgende verkiezingsoverwinningen als een bevestiging beschouwd van haar visie op een expliciete Hindoe 'rashtra' of natiestaat – ook al is die totaal in strijd met de seculiere idealen uitgezet door India’s eerste premier Jawaharlal Nehru en andere onafhankelijkheidsleiders.
De BJP is snel te werk gegaan. Ze beloofde India te “zuiveren” van de bevuiling veroorzaakt door verwesterde ideeën. Om “ons Indiaas cultureel erfgoed op de correcte manier” te presenteren, werden academici aangesteld op sleutelposities die de superioriteit van de hindoe-waarden benadrukten. Hindoe-activisten namen de rol op zich van ‘morele politie’, wat de lokale media ertoe aanzette om te waarschuwen dat “de Indiase samenleving binnenkort een eigen equivalent kan hebben van de Taliban”.
Het slachten van koeien is vandaag illegaal in ten minste 18 Indiase deelstaten.
Indiase staten bestuurd door de BJP begonnen streng op te treden tegen de slachting van koeien omdat zij als heilig beschouwd worden door hindoes. Het slachten van koeien is vandaag illegaal in ten minste 18 staten. De campagnes hebben geleid tot de afschuwelijke praktijk van het ‘lynchen’ van iedereen die ervan verdacht wordt betrokken te zijn bij de veehandel of zelfs in het bezit te zijn van rundsvlees. Volgens een rapport uit 2019 van ‘Human Rights Watch’, getiteld ‘Violent Cow Protection in India’, zijn sinds mei 2015 “ten minste 44 mensen – waarvan 36 moslims – vermoord in 12 Indiase staten”. Dergelijke aanvallen viseren vaak moslims, dalits en inheemse gemeenschappen, stelt het rapport.
De politie blokkeert daarbij onderzoek naar het geweld, dat door verschillende verkozen BJP-functionarissen verdedigd wordt. Nog maar enkele weken geleden werd de moord op twee tribale mannen in de centrale staat Madhya Pradesh uitgelegd door een bevelhebbende politie-officier door op te merken dat er “12 kg vlees gevonden werd in het huis van de overledenen”.
Interreligieuze huwelijken en burgerschapsregels
Verschillende door de BJP-geregeerde staten hebben wetten goedgekeurd die bekering met het oog op een interreligieus huwelijk strafbaar maken. De eerste staat die dat deed was Uttar Pradesh (UP), India’s meest bevolkte staat, die bestuurd wordt door een hardlijnige hindoeïstische monnik, Yogi Adityanath. Bekend als de ‘liefdesjihad-wetten’, maken ze religieuze bekering strafbaar met maximaal 10 jaar gevangenis.
Critici zeggen dat de wetten een “situatie van apartheid onder de gemeenschappen” creëren en hindoeïstische burgerwachten aanmoedigen om interreligieuze huwelijken tegen te houden. Zich bekeren tot het hindoeïsme – ook wel gedefinieerd als de “voorouderlijke religie” of 'ghar wapsi' (thuiskomen) – is wel toegestaan in de door de BJP-bestuurde staten van Uttarakhand en Madhya Pradesh. De anti-bekeringswetten brachten een vooraanstaande Indiase columnist ertoe op te merken dat de wetten van het land “regressiever in plaats van progressiever” aan het worden zijn.
Maar de meest beslissende indicatoren van de richting die India uitgaat zijn waarschijnlijk wel een nationale wet en een trend die bulldozers omvat.
In December 2019 keurde het parlement de ‘Citizenship Amendment Act’ goed. Deze wet staat in Afghanistan, Bangladesh en Pakistan vervolgde minderheden een versnelde naturalisatie toe op voorwaarde dat het geen moslims zijn. Het was de eerste keer in de geschiedenis van onafhankelijk India dat religie expliciet een criterium werd voor burgerschap en het deed alarmbellen rinkelen zowel in India als in het buitenland. Een woordvoerder van de VN-Commissaris voor Mensenrechten omschreef de wetgeving als “fundamenteel dicriminerend van aard”.
Ondertussen startte de opperste minister van Uttar Pradesh, Adityanath -in de volksmond bekend als ‘Bulldozer Baba’- een trend in heel het land. In de door de BJP-gecontroleerde deelstaten bulldozeren de autoriteiten letterlijk de huizen plat van moslims die beschuldigd worden van misdaden, nog voor hun juridisch proces is opgestart.
Gautam Bhatia, een expert op het gebied van het Indiaas constitutioneel recht, schat dat de tijd tussen de identificatie door de politie van vermeende misdadigers en de gemeentelijke notificatie dat hun huizen “illegaal” zijn, “onder de 24 uur” ligt. De leider van de oppositionele Congress Partij, Rahul Gandhi, stelde in een Tweet dat de Indiase staat bezig was met “de afbraak van India’s constitutionele waarden”. Ter illustratie voegde hij een beeld toe van een bulldozer naast de Indiase Grondwet.
Vervolging van religieuze minderheden
In Pakistan -dat letterlijk ‘land van de zuiveren’ betekent- heeft de staat consequent vertrouwd op de islam als legitimerende ideologie. Er is in 75 jaar weinig veranderd.
Niet-moslims kunnen geen president of eerste minister worden van Pakistan.
De Grondwet van 1973, die nog altijd van kracht is vandaag, definieert Pakistan als een islamitische republiek, waarvan de uitgevaardigde wetten in overeenstemming moeten zijn met de Sharia (islamitisch recht). Niet-moslims kunnen geen president of eerste minister worden van Pakistan. Een grondwetswijziging uit 1974, geïnstigeerd door de eisen van religieuze groeperingen, bepaalde dat de leden van de Ahmadi-sekte geen moslims zijn, wat geleid heeft tot hun aanhoudende vervolging en politieke marginalisering.
De overgrote meerderheid van de Pakistaanse moslims zijn soennieten (ongeveer 90%). De blasfemiewetten – die stellen dat godslastering gericht tegen de islam met de dood bestraft kan worden- worden in toenemende mate gebruikt tegen islamitische minderheden zoals de Ahmadi’s en de sjiieten. Na een reeks buitenrechtelijke executies in 2014 van vermeende godslasteraars door religieuze extremisten riepen VN-mensenrechtenexperten op tot de bescherming van minderheden in het land.
In 2020 drukte de Mensenrechtencommissie van Pakistan (een onafhankelijke non-profit) zijn ernstige bezorgdheid uit over de “sterke stijging van het aantal geregistreerde blasfemiegevallen tegen sektarische en religieuze minderheden”. De gevolgen van het beschuldigd worden van godslastering, zoals uitgelegd wordt in een rapport uit 2015 van de NGO ‘International Commission of Jurists’, bestaan vaak uit “vervolging” en gerechtigheid uitgevoerd door burgerwachten, “voordat het gerechtelijk systeem in werking treedt”.
Dit suggereert een opvallende gelijkenis met de situatie aan de andere kant van de grens, in India, waar vaak ‘koeien-lynchings’ voorkomen en naar believen bulldozers worden ingezet. Dit gezegd zijnde, kan India, dat al verschillende moslimpresidenten heeft gehad, ten minste beweren dat het religieuze minderheden niet verhinderd om hooggeplaatste ambten te bekleden. Maar in India is de president, in tegenstelling tot in Pakistan, dan ook eerder een boegbeeld, iemand met geen echte autoriteit. Net zoals het woordje ‘seculier’ in de Indiase grondwet, kan een islamitische president in India alsmaar meer gezien worden als symbolisch belangrijk, in plaats van definiërend voor de natie.
Wat Pakistan betreft - het heeft nooit echt beweerd seculiere aspiraties te hebben. Voor de onafhankelijkheid op 14 augustus 1947, deed de stichter van Pakistan, Mohammad Ali Jinnah, kort een poging om inclusiviteit aan te moedigen. Hij sprak de burgers van zijn nieuw land toe: “Jullie zijn vrij. Jullie zijn vrij om naar jullie tempels te gaan, jullie zijn vrij om naar jullie moskeeën te gaan of naar eender welke andere plaats van aanbidding in deze staat van Pakistan”. Deze boodschap had duidelijk geen langdurig effect op Pakistan en nu lijkt ook India moeite te hebben om zich te houden aan de seculiere mantra die gepaard ging met zijn ontstaan.
Dit artikel verscheen eerder op Opendemocracy.