Heel wat Palestijnen zijn hun tenten ontvlucht te midden van luchtaanvallen en ijzige stormen, maar waar moeten ze heen? Waar is het veilig?
Op donderdagochtend, slechts twee dagen na de dodelijke bombardementen van 18 maart die een einde brachten aan het staakt-het-vuren, schoot ik nog maar eens wakker, dit keer door het geluid van schreeuwende mensen. In de verte bulderde de wind en we konden ook tankgranaten horen. Ik hoorde mensen met aandrang zeggen: “Het voedsel raakt op, we moeten kopen wat er nog is, voordat het helemaal op is!”.
Na het horen van dit slechte nieuws besloten mijn moeder en ik om op zoek te gaan naar rijst, meel en drinkbaar water. Toen we door de buurt liepen waar ik ben opgegroeid, de Rimal-wijk van Gaza, herkende ik de straten niet eens meer - alles was verloren gegaan in de verwoesting. Het voelde alsof ik een horrorfilm was binnengestapt, het geluid van onophoudelijke bombardementen weerklonk heftig in de lucht. Mensen renden alle kanten op - sommigen zochten beschutting, anderen zochten voedsel. Wanhopig fluisterden ze: “Waar moeten we heen na de tent die we hebben opgezet op het puin van ons huis?”
Te midden van de chaos zag ik kinderen, niet ouder dan 10 jaar, die eenvoudige snoepjes verkochten, zodat ze zelf een beetje bloem zouden kunnen kopen. Hun gezichten waren getekend door uitputting. Ik vroeg hen: “Zijn jullie niet bang?” Ze antwoordden met de kille waarheid: “Als we niet sterven door de bombardementen, zullen we sterven van deze kou en honger.”
Samen met mijn moeder liep ik verder. De bombardementen werden heviger en er hing een bittere kou in de lucht terwijl de onophoudelijke storm over ons heen raasde. Gaza was al weken in de greep van een koudegolf. Toch leek de kou onbeduidend vergeleken met de terreur waarmee we bij elke stap werden geconfronteerd. De stilte tussen ons was gevuld met de angstaanjagende vraag: Hoe lang kunnen we deze nachtmerrie overleven?
Terwijl we deze woorden herhaalden, werd de menigte plotseling groter en hun geschreeuw heviger. Ik vroeg hen: “Wat gebeurt er?” Ze vertelden me dat ze, nadat ze waren teruggekeerd uit Beit Hanoun en Beit Lahiya in het noorden van Gaza, een bevel hadden gekregen voor volledige evacuatie en dat iedereen in het noordelijke gebied zich nogmaals moest voorbereiden op een mogelijke grondinvasie door het Israëlisch leger. Ik kon niet reageren. Ik kon me niet eens voorstellen wat ons de komende uren te wachten zou staan.
Maar toen ik een moeder met haar jonge kinderen zag vluchten, doelloos rennend in de bittere kou, niet wetend waarheen, verloor ik alle hoop op een terugkeer naar een normaal leven. De kinderen droegen zomerkleren in ijskoud weer. Een 2-jarige die niet begreep wat er gebeurde, was gewoon aan het vechten om te overleven. De huid van de peuter was vaal van de kou en ik vroeg me bezorgd af of de honger en de vorst hem niet eerder zouden doden dan de raketten.
Mijn 10 jaar oude broer, Zaid, riep om mijn moeder, zijn stem vol ongerustheid over ons. De tocht die dag, onder de niet aflatende beschietingen en hevige winden, die tenten uit elkaar scheurden, was ondraaglijk. Zaid was overweldigd door angst. Zonder aarzelen besloten we om zo snel mogelijk naar huis terug te keren.
Terwijl we door de Al-Jundi Al-Majhool-straat in de Rimal-buurt liepen, zagen we dat de eigenaars van ontelbare tenten zich er wanhopig aan vastklampten. Sommigen waren er puin in aan het proppen om ze te verankeren tegen de woeste wind. Ik was eerst geschokt door het aanzicht, maar toen werd het pijnlijk duidelijk: de wind had hen geen andere keuze gelaten. Zaid was doodsbang.

Op dit moment -nu het spookbeeld van ontheemding opnieuw opdoemt voor de mensen van Noord-Gaza, en we gedwongen worden om te vluchten uit angst voor hongersnood en een hard koufront tijdens de Ramadan- is het bijna onmogelijk om ons ons vroegere levens voor te stellen.
Als universiteitsstudent stond ik elke ochtend om 8 uur op en haastte me naar de poorten van mijn universiteit, vastbesloten om niet te laat te komen, uit vrees voor de strenge berispingen van mijn gewaardeerde professor, Refaat Alareer, die te laat komen nooit tolereerde. Ik werkte elke dag hard om mijn eenvoudige droom te verwezenlijken: studeren en afstuderen. Het leven voelde relatief veilig en comfortabel aan. Ik woonde in mijn nieuwe huis, ging met enthousiasme naar de universiteit en spendeerde leuke momenten met mijn vrienden.
Maar in een oogwenk veranderde alles. Ik verloor mijn huis en mijn universiteit. De man die me had leren schrijven -Refaat Alareer, mijn mentor en gids- werd geveld door een Israëlische luchtaanval op 6 december 2023. Nu zoek ik niet langer naar boeken, maar naar voedsel en water in een onherkenbaar verbrijzelde wereld.
Kan jij je voorstellen dat je hele leven in een oogwenk op zijn kop staat? Het ene moment ben je veilig in het huis waar je jaren aan hebt gebouwd, waar je eet, drinkt, leert - en leeft.
Het volgende moment is overleven je enige bezigheid. Onderdak vinden, al is het maar een gescheurde tent, is een strijd. Schoon drinkwater is een voorrecht. Je droomt er niet meer van om je kinderen vlees of comfort food te geven - gewoon alles om hun honger te stillen. En elke schuilplaats wordt een wanhopige poging, een vluchtige hoop in een wereld die je vergeten lijkt te zijn.
De gedachte om terug te keren naar de oorlog, slechts twee maanden na een tijdelijk staakt-het-vuren, waarin we alleen maar konden proberen om uren rustig te slapen zonder dat de dood onze dierbaren wegkaapte, voelt als een nachtmerrie die weer opduikt op het slechtst mogelijke moment. De eerste dag van de wapenstilstand op 19 januari was als het sluiten van de vriezer van een mortuarium, een volkomen grotesk slot na een jaar en twee maanden van voortdurende vernietiging.
Maar hoe zit het met onze realiteit in Gaza? Is het leven een onoverkomelijke last geworden, een onafwendbaarbaar noodlot? Zijn we veroordeeld om in deze angstaanjagende leegte te leven, waar de tijd stopt en momenten zich opstapelen als oneindig lijden?
In de amper 48 uur na de hervatting van de oorlog werd alle hoop waar we ons radeloos aan vastklampten aan diggelen geslagen. Minstens 970 van mijn buren werden in die korte tijdspanne gedood. Wat als de oorlog nog een week doorgaat? Of een maand? Wat als ze nog een jaar duurt, zoals de hel die we al hebben doorstaan? Zullen we ons blijven verzetten, of hebben we een punt van resignatie bereikt, waarop er geen wil meer is om terug te vechten, geen mogelijkheid om te ontsnappen?
Het leven in Gaza is veranderd in een meedogenloze strijd om te overleven. We worden elk moment met de dood geconfronteerd, alsof we gevangen zitten in een parallelle werkelijkheid tussen leven en dood, tussen hoop en wanhoop. De ondraaglijke angst weegt op ons, terwijl we vechten tegen de honger en de overweldigende onzekerheid of we de volgende dag wel zullen overleven. We zijn niet alleen bang voor het geluid van bommen, we zijn ook bang voor de knagende leegte in onze maag en de wrede realiteit dat overleven geen vanzelfsprekendheid is.
Op dit moment kiezen we niet langer om te willen leven, maar om te verduren, wetende dat elke ademhaling onze laatste kan zijn, niet alleen door de dreiging van oorlog, maar ook door de honger die aan onze botten knaagt.