Image
Mondialisering Deel V: De gevolgen van de financiele deregulatie
Mondialisering Deel V: De gevolgen van de financiele deregulatie
19 minuten

De weerslag van de deregulatie van de kapitaalmarkt op economisch, sociaal en politiek gebied, kan worden samengevat in één woord destabilisering: het verbreken van alle economische evenwichten en controlemechanismen; groeiende bestaansonzekerheid van de arbeidende klassen en dualisering van de maatschappij;

vredescahier 4/2000 "Mondialisering" door Antoon Roosens

De weerslag van de deregulatie van de kapitaalmarkt op economisch, sociaal en politiek gebied, kan worden samengevat in één woord destabilisering: het verbreken van alle economische evenwichten en controlemechanismen; groeiende bestaansonzekerheid van de arbeidende klassen en dualisering van de maatschappij; afbouw van de democratie en teloorgang van de maatschappaelijke cohesie, ook in niet-democratische landen; en ondermijning van de basis voor een vreedzame samenleving van volkeren en staten. Deze wereldwijde ontwrichting van de samenleving is niet het gevolg van het tot stand komen van een mondiaal geïntegreerd productienet, maar wel van de ermee gepaard gaande deregulatie van de kapitaalmarkten. En deze deregulatie was slechts nodig om de oligopoliegroepen toe te laten hun controle over de wereldmarkt te behouden en te verstevigen.

Hoofdstuk 1. Economische labiliteit.

Door de deregulatie kwamen de reusachtige kapitalen, opgestapeld in spaarkassen en pensioenfondsen, terecht op één internationale kapitaalmarkt, waar zij vrij en onbelemmerd kunnen bewegen, op zoek naar het hoogste rendement op de kortste termijn. Met één druk op de computermuis kan een bedrag, zo groot als het Belgisch Binnenlands product, worden overgeflitst van Frankfurt naar New York of van Tokyo naar Londen. De risico ‘s hieraan verboden situeren zich voornamelijk op drie punten: monetaire instabiliteit, enorme aangroei van speculatief kapitaal, en ontstaan van inflatoire beurs-zeepbellen.

In het vroegere systeem waar de overheid de kapitaalbewegingen controleerde, werd de betalingsbalans van elk land in hoofdzaak bepaald door de in- en uitvoer van goederen en diensten. Overtrof de uitvoer de invoer, dan steeg de vraag naar de nationale munt, en dus de wisselkoers van die munt. Het omgekeerde gebeurde bij een deficitaire handelsbalans. Een snelle of langdurige daling of stijging van de wisselkoers van de munt, was het signaal van een onevenwicht in de nationale economie.De regeringen beschikten over alle nodige hefbomen om tijdig een correctie door te voeren. Door de rentevoeten te wijzigen en de kredietverlening te versoepelen of te verstrakken kon zij de consumptie - dus de invoer beperken of aanzwengelen, en de investeringen - dus de uitvoer versnellen of vertragen. Indien dit niet hielp, was dat het teken van een dieper, structureel verschil met andere landen. Investeringsmaatregelen moesten dan, op termijn, dat verschil wegwerken en ondertussen kon men de munt devalueren of opwaarderen om tijdelijk de druk op de nationale economie weg te nemen. Een zeer bescheiden herschikking van de officiële wisselkoers volstond meestal om, zonder pijn voor de bevolking, het evenwicht te herstellen. Sinds de deregulatie wordt de koers van de munt niet meer bepaald door de handelsbalans. De totale som van in- en uitvoer telt meestal nog slechts voor ongeveer 5% van de in- en uitgaande betalingen. De betalingsbalans wordt bepaald door de korte-termijn kapitalen die vrij het land in- of uitstromen. Deze kapitaalbewegingen hangen niet af van de fundamentele evenwichten of onevenwichten van de economie. Zij bewegen zich los van de reële economie. Uitspraken van vooraanstaande Europese politiekers, dat de huidige zwakte van de Euro in strijd is met de “fundamentalsâ€Â van de Europese economie, zijn zò naïef dat ze slechts kunnen doen glimlachen: leven die mensen dan op de maan ? De korte-termijn bewegingen van het kapitaal zijn het resultaat van dikwijls irrationele, zuiver subjectieve verwachtingen van winst of verlies vanwege een groot aantal beleggers, als gevolg van mogelijke prijsschommelingen op de internationale markt van een bepaald product, een munt of een financieel instrument (aandeel of obligatie), enz..

In een systeem van deregulatie heeft de regering de middelen uit de hand gegeven om deze beweging van korte-termijn kapitalen te beïnvloeden. Klassieke maatregelen, zoals het verhogen van de rentevoet om een verhitte conjunctuur af te remmen, hebben zelfs een pervers effect. De hogere rente lokt nog meer beleggers aan, zodat de beschikbare monetaire massa spijts de renteverhoging toeneemt in plaats van in te krimpen. En met de Euro hebben de verlichte Europese politiekers ook aan de mogelijkheid verzaakt om over te gaan tot aanpassingen van de wisselkoers. Daaruit volgt dat kleine onevenwichten, die vroeger perfect beheersbaar waren, nu steeds kunnen uitgroeien tot diepe crisissen met verwoestend effect op de gehele economie. Er zijn, sinds de deregulatie, reeds twee dergelijke crisissen geweest: deze van de Mexicaanse peso in 1994, en de Oost-Aziatische crisis van 1997. Telkens was de oorzaak het overaccentueren van oorspronkelijk lichte onevenwichten door de toevloed van buitenlandse speculatieve beleggingen, gevolgd door een massale terugvloei van die korte-termijn beleggingen zodra de crisis zich aftekende. Dergelijke crisissen, die telkens kunnen uitlopen op een mondiale ramp, zullen in de toekomst regelmatig voorkomen.

Daarbij komt nog dat de totale massa van het vrij rondzwevend kapitaal zò enorm is - het gaat reeds om 1.500 miljard dollar per dag - dat geen enkele centrale bank zelfs bij benadering over de nodige reserves beschikt om, door steunaankopen of verkopen op de wisselmarkt, een tijdelijke abnormale afwijking van de koers van haar munt te corrigeren. Dikwijls is nu ook het effect van een dergelijke interventie pervers: een tussenkomst van de nationale bank op de wisselmarkten is een signaal voor een versnelling en verdieping van de speculatie in die munt.

De instabiliteit van de wisselmarkten geeft ook aanleiding tot een groeiende disproportie tussen productief kapitaal en speculatief kapitaal. Neem het voorbeeld van een Duits industrieel die een bestelling noteert met een leveringstermijn van 1 jaar, betaalbaar in dollars. Gezien de onzekerheid van de wisselkoers over een jaar, is hij verplicht “zich in te dekkenâ€Â (“hedgingâ€Â in het engels) tegen een eventuele koersdaling van de dollar. Hij sluit dus op de “futuresâ€Â-markt (termijnmarkt) een contract af waarbij hij die dollars tegen volgend jaar verkoopt, aan de huidige tegenwaarde in Duitse mark.Of beter nog, hij negotieert een “optionâ€Â, die hem toelaat zijn dollars over een jaar uit te wisselen tegen de huidige koers, indien de dollar is gedaald. Is de dollar gestegen, dan oefent hij zijn optie niet uit, en maakt hij een superwinst op het koersverschil.

Deze futures, options, swaps en nog een tiental soortgelijke termijnoperaties, met de vele varianten ervan, worden aangeduid met de verzamelnaam van “afgeleide productenâ€Â (18). Volgens een rapport van de Bank voor Internationale Betalingen te Bazel, was er op deze markt in 1995 een globaal bedrag van 40.700 miljard dollar geïnvesteerd, en bedroeg de dagelijkse omzet gemiddeld 839 miljard dollar. Zowat alle grote banken zijn op deze markt actief, en ook vele gespecialiseerde fondsen, “hedge-fundsâ€Â genoemd, waarvan het meest bekende wordt geleid door de beroemde - of beruchte ? -Amerikaanse financier George Soros.

De enorme ontwikkeling van deze markt is een rechtstreeks gevolg van de instabiliteit ontstaan door de deregulatie. Zij beantwoordt dus aan een nieuwe nood. Maar het is wel paradoxaal dat een zò groot deel van de kapitalen, die door de deregulatie vrij kwamen met de bedoeling de productieve investeringen in de gemondialiseerde sector te vergemakkelijken, worden opgeslorpt door zuiver speculatieve operaties die het noodzakelijk gevolg zijn van deze deregulatie. Een vicieuze cirkel die duidelijk maakt welke gigantische verspilling van kapitaal gepaard gaat met de mondialisering en de deregulatie, terwijl anderzijds de armoede in de wereld nooit gekende afmetingen aanneemt.

Ondertussen rijst ook de vraag of de deregulatie, die noodzakelijk was om het gemondialiseerde kapitaal te redden van de galopperende inflatie van de jaren 1980, niet leidt tot een ander en nieuwe vorm van inflatie. Sinds het einde van de jaren 1980 leidt de plotse, buitensporige aangroei van vlottende kapitalen tot een voortdurende stijging van de beurskoersen, . De vraag naar effecten vanwege de nieuwe, institutionele beleggers, overtreft het aanbod en jaagt de prijzen omhoog.

Aangelokt door het vooruitzicht van een vlugge winst, stort zich nu een nieuwe categorie speculanten op de beurs: de internetgokkers. Nagenoeg de helft van de Amerikaanse gezinnen speelt op de beurs. Een aantal nieuwe financiële tussenpersonen (en ook vele traditionele beursmakelaars) hebben een website geopend waar zij elke morgen een aantal “koopjesâ€Â aanraden, d.i. effecten die in de lift zitten.Dit laat de gemiddelde Amerikaan toe om s ‘ morgens, voor hij naar kantoor vertrekt, via internet een kooporder te plaatsen. Stijgt de koers effectief, dan verkoopt hij enkele dagen later opnieuw via internet, en soms nog dezelfde dag. Het gevaarlijke is dat deze internet speculatie op krediet gebeurd. De makelaars vragen aan hun internetklanten slechts een kleine waarborg in contanten, en laten hen toe voor veel grotere bedragen aan te kopen. De aldus aangekochte effecten blijven wel in handen van de makelaar, als zekerheid. Zolang het aantal nieuwe speculanten aangroeit speelt een sneeuwbaleffect die de koersen steeds hoger optilt en weer nieuwe internetgokkers aanlokt. Doch bij een, zelfs lichte of tijdelijke, koersdaling zijn deze spelers verplicht hun inzet in contanten te verhogen, teneinde hun debetpositie bij de tussen-persoon binnen de overeengekomen grenzen te houden. Hebben zij dat geld niet - wat veelal gebeurt - dan zijn zij verplicht onmiddellijk te verkopen tegen de gedaalde koers. Dit veroorzaakt een kleine verkoopgolf, die de prijzen nog lager duwt en een nieuwe verkoopgolf uitlokt. De instabiliteit van de beurskoersen wordt aldus aanzienlijk verhoogd, wat een verklaring is voor de wilde schomme-lingen op de beurzen sinds enkele tijd. De winsten, die deze speculanten ondertussen realiseren, steunen op geen enkele aangroei van het reëel productief kapitaal en beantwoorden aan geen enkele reële economische expansie. Het zijn meestal de aandelen van zeer obscure, zgn. technologische, bedrijfjes die nog nooit één dollar winst hebben gemaakt, die de snelste koersstijgingen noteren en dus de meeste gokkers aantrekken. De spreekwoordelijke Amerikaanse naïviteit speelt hier ten volle. Doch de louter fictieve winst die aldus op krediet wordt gemaakt door miljoenen Amerikaanse gezinnen, wakkert de binnenlandse consumptie aan tot een niveau dat ver uitstijgt boven het productievermogen van het reële kapitaal. Dit resulteert dan in een voortdurende stijging van de invoer, dus van het deficit op de Amerikaanse handels- en betalingsbalans. De stijgende invoer houdt dan weer de kleinhandelsprijzen in bedwang, zodat de reële depreciatie van de dollar niet tot uiting komt in een stijging van het indexcijfer van de consumptieprijzen. De inflatie blijft onzichtbaar. En de hoge Amerikaanse beurskoersen lokken ook steeds meer buitenlandse beleggers aan, waardoor ook de wisselkoers van de dollar stijgt, ondanks de onderliggende inflatie en depreciatie. De gehele “miraculeuzeâ€Â expansie van de Amerikaanse economie tijdens de laatste jaren, steunt dus grotendeels op een zeepbel, op lucht. Een plotse vertrouwenscrisis, naar aanleiding van een externe gebeurtenis, zou kunnen leiden tot een wellicht catastrofale instorting van de dollar en van de Amerikaanse economie. Allan Greenspan en zijn ploeg van de “Federal Reserveâ€Â, de Amerikaanse centrale bank, zijn zich terdege bewust van het gevaar. Vandaar de opeenvolgende reeks van verhogingen van de rentevoet tijdens het laatste jaar. Doch het resultaat is tot hier toe, paradoxaal genoeg, dat precies deze verstrakking van de kredietpolitiek het vertrouwen van de speculanten in stand houdt: zij beginnen te geloven dat er geen einde komt aan het feest. En de speculatiegolf duurt onvermin-derd voort. De wereld leeft op een vulkaan. De vraag is niet of er een uitbarsting komt, maar wanneer. Hoewel de speculatie op internet vooralsnog beperkt blijft tot de V.S.A., is het potentieel destabili-serend effect ervan een probleem op wereldschaal, omwille van de sleutelpositie van de Amerikaanse economie.

Hoofdstuk 2. Sociale afbraak, duale maatschappij.

De deregulatie betekende het einde van de welvaartstaat, die sinds de laatste wereldoorlog gedurende dertig jaar een ononderbroken stijging van welvaart en welzijn voor de brede bevolkingslagen had verzekerd. Door het afvloeien van het “sociaal kapitaalâ€Â naar de internationale financiële markt, was de overheid niet meer in staat dat kapitaal te kanaliseren naar arbeidsintensieve sectoren, vooral in de tertiaire sector. En dat op het ogenblik dat de versnelde technologische innovatie leidde tot een verhoogde uitstoting van arbeidskrachten uit de nijverheid. De sociale gesel van de werkloosheid verscheen plots weer op het toneel.

Door de verhoging van de werkloosheid werd het financiële evenwicht van de sociale zekerheid verbroken. Zoals bij elk verzekeringssysteem berust dit evenwicht immers op een noodzakelijke verhouding tussen premies en schadegevallen. Door de werkloosheid daalden de premies, d.i. de sociale bijdragen, en stegen in dezelfde mate de schadegevallen, d.i. de sociale uitkeringen. Ook een privé-verzekeringsmaatschappij gaat in die omstandigheden over kop.

De enige oplossing ligt in het doorbreken van deze vicieuze cirkel, door opnieuw volledige tewerkstelling te realiseren. Maar in een gedereguleerde economie is dat niet mogelijk. De overheid was dus wel verplicht een steeds groter deel van de belastingsinkomsten aan te wenden, tot dekking van het deficit van de sociale zekerheid. Dit leidde tot een verdere stijging van de openbare schuld. Toen was de regering verplicht over te gaan tot een geleidelijke maar drastische verhoging van de sociale bijdragen - een “belasting op arbeidâ€Â - en tot een even drastische besnoeiing van uitgaven in allerlei sectoren van openbaar nut. Met het Verdrag van Maastricht, en de vastlegging van de normen voor de invoering van de Euro, speelde de Europese Unie opnieuw de rol van de ongenadige uitvoerder van de dictaten van het mondiaal kapitalisme.

Door al deze maatregelen ontstaat er een kringloop van werkloos-heid, besparingen, hogere lasten en nog meer werkloosheid. Zelfs een tijdelijke maar niettemin gevoelige heropleving van de conjunc-tuur, zoals men er nu een beleeft, laat niet toe de werkloosheid werkelijk terug te dringen. De activiteitsgraad van de bevolking, dit is het percentage van de bevolking op actieve leeftijd dat effectief is ingeschakeld in het arbeidsproces, blijft hier en elders hangen rond de 55 %. Alleen een aantal manipulaties laten toe de officiële werkloosheidsstatistieken even op te vrolijken: het weglaten uit de statistieken van een groot aantal bruggepensioneerden, niet meer “werkzoekendeâ€Â werklozen, jonge afgestudeerden en - voornamelijk vrouwelijke - uitgeslotenen wegens “langdurige werkloosheidâ€Â.

Daarnaast neemt men zijn toevlucht tot allerlei lapmiddelen, banenplannen en nepstatuten voor jongeren. En dan duikt het nieuwe wondermiddel op, aangeprezen door de “actieve welvaartstaatâ€Â van Blair en zijn Vlaamse volgelingen, de flexibiliteit: de invoering op grote schaal van deeltijdse, natuurlijk onderbetaalde, arbeid, uiteraard weer hoofdzakelijk bestemd voor de vrouwen. De arbeidersorganisaties huilen mee met de wolven in het bos, wanneer zij de slogan lanceren van de “herverdeling van de beschikbare arbeidâ€Â. Net of het volume van de beschikbare arbeid door bovennatuurlijke krachten eens en voor altijd is vastgelegd, zonder dat de gevoerde politiek er nog enige invloed zou op hebben.

De bestendiging - spijts al deze kunstgrepen - van het leger der “inactievenâ€Â, leidt tot een langzame maar zekere erosie van de levensstandaard van de arbeidende bevolking, gekoppeld aan een gelijklopende verhoging van de werkdruk op de gelukkigen die nog aan de slag kunnen. Dit gaat gepaard met een historisch ongeëvenaarde groei van het inkomen van een kleine minderheid aan de top van de sociale ladder. Er ontstaat een duale maatschappij. Deze dualiteit ontstaat niet alleen binnen de kapitalistische kernlanden. Ook de kloof tussen deze landen en de ontwikkelingslanden is, sinds de deregulatie, op dramatische wijze gegroeid. De volkeren van de derde wereld gaan nog steeds gebukt onder de schuldenlast opgestapeld tijden de wilde jaren 1970. De investeringen, door de mondiale groepen gedaan binnen de “triadeâ€Â, gaan aan hen voorbij. En de strenge neoliberale maatregelen, die hen werden opgelegd door het I.M.F. en de Wereldbank als voorwaarden voor de herschikking van hun schuldenlast, na de grote crisis van de jaren 1980, spijkert hen vast in een regressieve spiraal.

Gelukkig is de goede God hen genadig: elk jaar opnieuw worden zij met duizenden uit hun lijden verlost, door hongersnood en massaslachting, en zelfs naar aanleiding van “humanitaireâ€Â interventies van de legers van de rijke landen.

Hoofdstuk 3. De uitschakeling van de democratie.

“Mensen kunnen zich pas echt emanciperen, als ze zelf over de nodige macht beschikkenâ€Â, schrijft Jaap Kruithof (19). De eeuwige “anarchistischeâ€Â droom van de mens: zelf beslissen over zijn eigen lot. De concrete realisatie van die droom, is de democratie.

Met de verovering van het algemeen stemrecht door de georganiseerde arbeidersklasse, in het eerste kwart van de 20e eeuw, werd een grote stap gezet naar de vervulling van die droom. Er ontstond een historisch nieuwe, politieke machtsverhouding. De heersende klasse, die weliswaar de essentie van haar politieke macht behield, werd niettemin verplicht bij haar beleid rekening te houden met de wil van het volk. Het was deze nieuwe machtsverhouding die de politieke basis vormde voor de welvaartsstaat, zoals de kapitaalcontrole er de economische basis van was.

De heersende klasse heeft zich nooit neergelegd bij dit nieuwe machtsevenwicht. Het fascisme was haar eerste, en meest brutale methode om de arbeidende klassen opnieuw uit te sluiten van de politieke besluitvorming. In andere Westerse landen gooide men het over een andere boeg. Daar bestond de methode erin, de leiders van de arbeidersorganisaties op te slorpen in het establishment. In ruil voor hun deelname aan de macht verzaakten deze leiders aan hun ultiem doel de verovering van de macht door het arbeidende volk zelf, de totale democratie. Zij werden organische intellectuelen van de heersende klasse die in deze nieuwe bondgenoten niet zelden de ijverigste en meest bekwame beheerders vond van de kapitalistische economie en maatschappij. Er kwam een compromis tot stand. Om deze nieuwe bondgenoten toe te laten hun troepen in de hand te houden, was de bourgeoisie bereid belangrijke toegevingen te doen op het vlak van de volkswelvaart. Zij stemde in met een herverdeling van de meerwaarde, de welvaartstaat.

Dit compromis was niet langer houdbaar toen de moderne industrie, in haar overgang naar het mondiaal kapitalisme, werd geconfronteerd met de impasse van de lineair stijgende kapitaalbehoeften, in een economisch systeem waar de productie en de accumulatie van de meerwaarde steeds meer buiten de sfeer van de kapitalistische industrie verliep. Om deze impasse te doorbreken, was de heersende klasse verplicht een einde te stellen aan de controle van de staat over de kapitaalstromen.

Met de deregulatie werd aan de democratisch verkozen vertegen-woordigers van het volk de macht ontnomen, mede te beslissen over de gang van de economische ontwikkeling, in functie van het belang van de arbeidende bevolking. In Europa stelden de heersende klassen zich zelf niet tevreden met de deregulatie, zij gingen nog een hele stap verder. Ook de nationale munt, het laatste instrument van de economische soevereiniteit van het volk, moest verdwijnen en worden vervangen door de Euro die werd toevertrouwd aan het uitsluitend beheer van de technocraten van het gemondialiseerde kapitaal.

Aldus werd de parlementaire democratie gereduceerd tot een zuiver formele constructie. Bij middel van periodieke verkiezingen installeert men een parlement, dat geen greep meer heeft op de ontwikkeling van de economie, dus op de evolutie van de maatschappij en op het bestaan van de mens. Het fascisme met de fluwelen handschoen.

Het resultaat van deze ontmanteling van de democratie was voorspelbaar, en komt elke dag duidelijker tot uiting in de politieke actualiteit. Het volk verliest zijn vertrouwen in een politieke leiding die heeft verzaakt aan haar fundamentele opdracht: de behartiging van het algemeen belang. “Geen enkele klasseâ€Â, schreef K.Marx, “kan aanspraak maken op de politieke heerschappij, tenzij in naam van het algemeen belangâ€Â. Deze centrale idee werd door Gramsci schitterend uitgewerkt in zijn theorie van de hegemonische klasse. Een klasse kan slechts, blijvend en vreedzaam, de politieke heerschappij uitoefenen indien zij tezelfdertijd de ideologisch leidende klasse is en blijft. Dit betekent dat de visie van die klasse op de economische en maatschappelijke ordening, moet worden gedeeld door al de andere klassen en door hen moet worden erkend en aanvaard als algemeen geldende basisprincipes. Doch dit is slechts mogelijk wanneer de heersende klasse dank zij haar centrale positie in het economisch proces, haar eigen klassebelangen kan verzoenen met het belang van al die andere klassen, zodat haar klassebelangen in de concrete politieke praktijk samenvallen met het algemeen belang.

In deze historische fase van haar ontwikkeling, kan de heersende klasse niet langer een beleid voeren dat tegelijkertijd de belangen van de mondiale groepen veilig stelt, en de belangen van de brede arbeidende bevolkingslagen dient. Omdat de kapitalistische industrie niet langer de centrale sector van de economie is, en marginaal is geworden uit oogpunt van de productie en accumulatie van de meerwaarde. Het kapitalisme, in zijn mondiale ontwikkelingsfase, kan nog slechts blijven functioneren door, wereldwijd, de welvaart van de brede bevolkingslagen af te bouwen.

Politiek zijn wij hiermede beland in een periode waar de heersende klasse niet langer de hegemonische klasse is, noch kan zijn. In zijn voorwoord tot de â€ÂKritiek op de Politieke Economieâ€Â, beschrijft Marx dit als “de periode waarin de ontwikkeling van de productiekrachten steeds scherper in botsing komt met de bestaande productieverhoudingenâ€Â. Er begint nu een periode van politieke instabiliteit. De heersende klasse verliest haar politieke legitimiteit in de geesten van de massa. Er ontstaat een kloof tussen burger en politiek. Het politieke bedrijf wordt steeds meer ervaren als een soort electorale farce, zonder reële invloed op de grond van de zaken. Alle partijen komen over als verdedigers van de bestaande structuren. Programmatische verschillen zijn nog nauwelijks merkbaar, of slaan alleen nog op bijkomstigheden. In de opinie van steeds bredere lagen van de bevolking zijn al de partijen slechts rivaliserende kliekjes van éénzelfde macht, met als voornaamste bekommernis samen, of elk om de beurt, de staatskas te plunderen ten behoeve van hun vriendjes en achterban. De corruptieschandalen, die in dergelijke overgangsperiode steeds schering en inslag zijn, versterken de verachting van het publiek voor de politiek. Dit klimaat van politiek cynisme vormt dan de ideale voedingsbodem voor allerlei populistische protestbewegingen en -partijen, die demagogisch weten in te spelen op de groeiende frustratie van de massa en op de concrete mistoestanden, waaraan het bestaande regime geen oplossing meer kan geven. Gemakkelijkheidhalve worden deze dan, door het establishment, “in de ban geslagenâ€Â als “uiterst-rechtsâ€Â, “fascistischâ€Â en een bedreiging voor de democratie. In werkelijkheid zijn het slechts symptomen van een reeds gewurgde democratie. Ook het populistisch nationalisme, waarop zo vele nieuwe rechtse groepen en partijen inspelen, is slechts een symptoom van het confuse verzet van de massa tegen de ondemocratische pletwals van het gemondialiseerde kapitaal.

En er is, helaas, in deze fase nog geen democratisch progressieve beweging of partij in het zicht, die deze frustraties zou kunnen opvangen en het volkse verzet zou weten in te bouwen in een coherente en brede visie op een nieuwe economische en politieke ordening van de maatschappij.

Hoofdstuk 4. Teloorgang van de maatschappelijke cohesie, internationaal

De ontmanteling van de economische bevoegdheid van de staat leidt niet alleen tot politieke instabiliteit in de Westerse, zogenaamd democratische landen. Zij vormt op termijn een reële bedreiging voor de wereldorde.

Ook in niet-democratische landen verliezen autoritaire regimes en leiders het vertrouwen van de massa, wanneer zij niet meer in staat zijn de nationale belangen en de volkswelvaart te verzekeren. Een autoritair regime kan slechts overleven zolang het kan rekenen op de “passieveâ€Â steun van de massa. De politieke gevolgen van de deregulatie blijven dus geenszins beperkt tot de ontwikkelde landen.

In de derde wereld zijn de economische en sociale gevolgen van de deregulatie en van de afbouw van de bevoegdheden van de staat, veel dramatischer. De ontwrichting van de broze economische evenwichten van deze landen, gepaard gaande met de verarming van massale bevolkingsgroepen, versterkt dan het effect van het verloren vertrouwen in de leiding. De interne maatschappelijke cohesie verdwijnt, en in een groeiend aantal van die landen is er zelfs geen sprake meer van enig centraal, algemeen erkend gezag. Burgeroorlog en zogenaamde etnische conflicten worden dan schering en inslag.

De kernlanden van het mondiaal kapitalisme komen dan voor een dilemma te staan. Geen enkel economisch wereldsysteem kan lang overleven in een omgeving, waar interne conflicten en massale volkerenmoord steeds verder om zich heen grijpen. Men heeft dus geopteerd voor militaire interventies in interne nationale conflicten, op zogenaamde humanitaire gronden.

Deze militaire interventies bereiken nooit hun doel. Zij brengen immers geen oplossing aan de oorzaak van de conflicten, welke precies ligt in de economische en maatschappelijke destabilisering als gevolg van het mondiaal kapitalisme. Zij vergroten, integendeel, het destabiliserend effect van dit wereldsysteem. De buitenlandse interventie zet wereldwijd het principe van de nationale soevereiniteit op de helling. Dit principe is nu precies de enig werkzame, juridische basis voor de wereldorde, dit is voor de vreedzame samenleving van volkeren en staten.

Nadat het mondiaal kapitalisme de economische soevereiniteit van de volkeren heeft afgebroken, wordt het er aldus toe gebracht ook de volkenrechtelijke soevereiniteit te doorbreken. De macht van de sterkste vervangt het principe van de gelijkheid. Een dramatische regressie, die geheel het eeuwenlange, moeizame proces van de geleidelijke opbouw van een internationale rechtsorde, ongedaan dreigt te maken.

noten>

(18)Wie geinteresseerd is in deze uiterst technische materie, vindt een goede uiteenzetting in : «Financiële markten: op drift of controleerbaar», uitgegeven door de Koning Boudewijn Stichting in de reeks «The Millenium Conferences 1996». Een ander verzamelwerk onder de coördinatie van François Chesnais, is: «La Mondialisation Financière - Génèse, coût et enjeux», Syros, Paris, 1966. Tenslotte ie er altijd F. Leroux, op.cit., p.293-331.

(19)Jaap Kruithof : “Het neoliberalismeâ€Â, uitg. Epo, Berchem, 2000, blz. 151.

 


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Thema

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.