In conversaties over Israël en Palestina wordt mij vaak gevraagd naar mijn mening over het binnenlands verzet tegen de regering van premier Benjamin Netanyahu. Mijn vragenstellers wijzen op de honderdduizenden Israëli's die de afgelopen twee jaar de straat op zijn gegaan om te protesteren tegen de regering en haar pogingen om het gerechtelijk systeem te ondergraven.
Ze vragen me waarom ik apathisch blijf ten opzichte van deze pogingen om een einde te maken aan Netanyahu's bewind. Mijn antwoord is simpel: het echte probleem waar Israël mee wordt geconfronteerd, is niet de huidige regering. De regering zou kunnen vallen, maar tot we de aard van het regime radicaal transformeren, zal er niet veel veranderen, en zeker niet als het gaat om de fundamentele mensenrechten van de Palestijnen. Een recente beslissing van het Israëlische Hooggerechtshof onderstreept mijn punt.
Op 18 maart 2024 dienden vijf Israëlische mensenrechtenorganisaties een dringend verzoekschrift in bij het Israëlisch Hooggerechtshof, waarin ze het hof vroegen om de Israëlische regering en het leger op te dragen om hun verplichtingen onder het internationaal humanitair recht na te komen en in de humanitaire behoeften van de burgerbevolking te voorzien te midden van de catastrofale omstandigheden in Gaza.
De petitie werd ingediend op een moment dat er nog hulp binnenkwam in Gaza, maar de hoeveelheid die de grens passeerde was bij lange na niet voldoende om te voorzien in de minimale behoeften van de bevolking, waarvan toen al 75% ontheemd was. De mensenrechtenrechtenorganisaties wilden dat de regering alle beperkingen op de doorgang van hulpgoederen, apparatuur en personeel naar Gaza zou opheffen, met name in het noorden waar toen al gedocumenteerde gevallen waren van kinderen die stierven aan ondervoeding en uitdroging.
De rechtbank deed meer dan een jaar lang geen uitspraak, waardoor de regering ongehinderd door kon gaan met het beperken van de hulp. De rechtbank kwam drie weken nadat de organisaties het verzoekschrift hadden ingediend, uitsluitend bijeen om de regering extra tijd te geven om haar voorlopige reactie op de petitie te actualiseren. Dit zette de toon voor de manier waarop het de komende 12 maanden zou verlopen met de petitie.
Telkens wanneer de indieners van het verzoekschrift gegevens verstrekten over de verslechterende omstandigheden van de burgerbevolking in Gaza en de dringende noodzaak van gerechtelijke tussenkomst benadrukten, vroeg de rechtbank de regering simpelweg om haar reactie te updaten. In haar update van 17 april 2024, bijvoorbeeld, insisteerde de regering dat ze het aantal hulpvrachtwagens dat Gaza binnenkwam aanzienlijk had verhoogd. De regering beweerde dat ze tussen 7 oktober 2023 en 12 april 2024, 22.763 vrachtwagens had toegestaan om de controleposten te passeren. Dit komt neer op 121 vrachtwagens per dag, wat volgens alle humanitaire organisaties die in Gaza werken, totaal niet genoeg is om in de behoeften van de bevolking te voorzien.
In oktober 2024, minstens een half jaar nadat het verzoekschrift werd ingediend, vroegen de mensenrechtenorganisaties de rechtbank om een juridisch dwangbevel uit te vaardigen, nadat de regering twee weken lang opzettelijk humanitaire hulp had geblokkeerd. Als reactie daarop beweerde de regering dat ze de situatie in het noorden van Gaza nauwlettend in de gaten had gehouden en dat er “geen tekort aan voedsel” was. Twee maanden later bekende de regering echter dat ze het aantal Palestijnse inwoners dat vastzat in het noorden van Gaza had onderschat - op die manier erkende ze dat de hulp die de Gazastrook binnenkwam onvoldoende was.
Op 18 maart 2025, nadat Israël het staakt-het-vuren had verbroken en zijn bombardementen op Gaza had hervat, en de Israëlische minister van Energie en Infrastructuur de levering van elektriciteit aan de strook had geblokkeerd, dienden dezelfde organisaties opnieuw een dringend verzoek in voor een voorlopig bevelschrift tegen het besluit van de regering om de doorgang van humanitaire hulp te verhinderen. Opnieuw sprak de rechtbank zich niet uit.
Uiteindelijk deed de rechtbank op 27 maart, meer dan een jaar nadat de mensenrechtenorganisaties het verzoekschrift hadden ingediend, uitspraak. Hoofdrechter Yitzhak Amit en de rechters Noam Sohlberg en David Mintz oordeelden unaniem dat het verzoekschrift ongegrond was. Rechter David Mintz doorspekte zijn antwoord met Joodse religieuze teksten en karakteriseerde de aanvallen van Israël als een oorlog van goddelijke plicht. Hij concludeerde dat “[het Israëlisch leger] en de respondenten meer dan hun best deden om de levering van humanitaire hulp aan de Gazastrook mogelijk te maken, zelfs terwijl ze het risico lopen dat de overgebrachte hulp in handen valt van de terroristische organisatie Hamas, en dat [de hulp] door deze gebruikt zou kunnen worden om tegen Israël te vechten.”
Dus, in een tijd waarin humanitaire organisaties keer op keer hebben gewezen op acute niveaus van ondervoeding en hongersnood, heeft het Israëlisch Hooggerechtshof -zowel in de manier waarop het de rechtszaak heeft afgehandeld als in zijn uitspraak -de wettelijke verplichting van Israël genegeerd om een burgerbevolking geen zaken te ontzeggen die onmisbaar zijn voor hun overleving, onder andere door opzettelijk hulpgoederen tegen te houden. In feite heeft de rechtbank het gebruik van uithongering als oorlogswapen gelegitimeerd.
Dit is het hof dat honderdduizenden Israëli's proberen te redden. De uitspraak van 27 maart -en bijna alle andere uitspraken die betrekking hebben op Palestijnen- onthult dat het Hooggerechtshof van Israël een koloniale rechtbank is - een rechtbank die de rechten van de kolonistenbevolking beschermt en tegelijkertijd de onteigening, ontheemding en het gruwelijke geweld tegen de inheemse Palestijnen legitimeert.
En hoewel het Hooggerechtshof misschien niet de waarden van de huidige regering weerspiegelt -in het bijzonder als het gaat over kwesties met betrekking tot politieke corruptie- weerspiegelt het zonder enige twijfel de waarden van het koloniale regime, wat het altijd al heeft gedaan.
Vandaar dat de liberale zionisten die elk weekend de straten van Tel Aviv vullen, niet demonstreren tegen een aanval op het juridisch systeem die de democratie in gevaar brengt, maar tegen een aanval die de Joodse democratie in gevaar brengt. Weinig van deze demonstranten hebben echt bezwaar tegen de afschuwelijke uitspraak van het hof over humanitaire hulp in Gaza, of tegen de manier waarop het hof consequent de Israëlische apartheid en de pijlers van het koloniale regime handhaaft. Dat regime kan, met andere woorden, ongehinderd doorgaan met het elimineren van Palestijnen, zolang de rechten van Israëls Joodse burgers maar worden veiliggesteld.
Dit artikel verscheen eerst op Al Jazeera.