Een oorlog staat zelden op zichzelf. Dat is ook zo voor de oorlog die Syrische en Egyptische troepen vijftig jaar geleden, op 6 oktober 1973, met de steun van andere Arabische staten en de Sovjet-Unie, lanceerden tegen Israël.
Een gezamenlijk militair optreden moest de traumatische nederlaag van de Zesdaagse Oorlog van 1967 doen vergeten en de sindsdien door Israël bezette gebieden heroveren. Ondanks een militaire nederlaag verwierf Egypte in de beoogde diplomatieke nasleep, zijn in 1967 verloren gebieden terug. De Palestijnse gebieden en de Golanhoogten blijven tot vandaag onder Israëlische controle.
De oorlog die 50 jaar geleden uitbrak wordt in Israël als de Jom Kipoer-oorlog herdacht. In de Arabische wereld spreekt men van de Ramadanoorlog (soms ook de Oktoberoorlog). Voor de oorzaken moet je helemaal teruggaan naar de voorgeschiedenis van de eerste Israëlisch-Arabische oorlog van 1948-1949. Deze oorlog was een reactie op de koloniale machtspolitiek die beslissingen oplegde zonder inspraak van de lokale bevolking. In dit geval: de belofte van de Britse regering voor een ‘Joods nationaal tehuis’ en de uiteindelijke oprichting van de staat Israël in het voormalig Brits mandaatgebied Palestina.
Voor de Arabische wereld was de geboorte van een zionistische staat een creatie van het imperialisme.
Voorafgaand aan de oorlog van 1948 was er de Palestijnse revolte van de jaren 1930 tegen de groeiende zionistische immigratie en kolonisatie in het gebied (met duizenden doden vooral aan Palestijnse kant), die gepaard ging met veel geweld door zionistische milities -de Britse koloniale macht sprak over ‘joodse terroristen’- en tal van aanslagen op overheidsgebouwen en infrastructuur. Meteen nadat zionistische leiders op 14 mei 1948 de ‘onafhankelijkheid’ van Israël proclameerden, trokken Egyptische, Jordaanse, Syrische, Libanese en Iraakse troepen ten strijde tegen de nieuwe staat om een eind te maken aan dit historisch onrecht. Voor de Arabische wereld was de geboorte van een zionistische staat een creatie van het imperialisme.
Het opdelingsplan van de Verenigde Naties
De resolutie (181) die de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) enkele maanden tevoren, op 29 november 1947, had aangenomen, voorzag de opdeling van het Britse mandaatgebied Palestina in een zionistisch deel dat ongeveer 55 procent van het territorium besloeg, en een Palestijns deel van ongeveer 42 procent. De stad Jeruzalem zou volgens de VN onder internationaal toezicht blijven. De voornamelijk uit Europa ingeweken joden maakten op dat moment evenwel maar een derde van de bevolking uit en bezaten slechts 7 procent van de grond. Voor de Palestijnen was dit een opgelegd en onrechtvaardig plan.
De Arabische legers waren met hun militaire campagne niet opgewassen tegen de beter bewapende en ervaren Israëlische milities, die er tegen het eind van de vijandelijkheden (maart 1949) in geslaagd waren om de controle te verwerven over 78% van het voormalig Brits mandaatgebied Palestina. Dat was ongeveer een kwart meer dan het gebied dat de VN met Resolutie 181 had voorzien voor de oprichting van de staat Israël. Voor de Palestijnen vormde deze Nakba (‘catastrofe’) het begin van een lange lijdensweg in het streven naar een eigen staat en de erkenning van hun rechten.
Meer dan 750.000 mensen sloegen op de vlucht of werden verdreven tijdens de Nakba. Goed 500 Palestijnse nederzettingen werden met de grond gelijk gemaakt en hun geschiedenis uitgewist. De Palestijnse kwestie was geboren en zou de buitenlandse politiek van de Arabische buurlanden -waar veel vluchtelingen zich hadden gevestigd- domineren in de decennia die volgden. Het was de periode van het panarabisme met de Egyptische president Gamal Abdel Nasser als een van zijn ferventste spreekbuizen.
De Algemene Vergadering van de VN stemde een resolutie die het recht op terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen erkent, maar ondernam niets tegen de uitbreiding van Israëlisch gebied. De VN toonde zich ook machteloos toen Israël maatregelen nam om het Palestijnse recht op terugkeer in de praktijk te beletten.
Voor de Arabische landen maakte de Israëlische gebiedsuitbreiding de onrechtvaardigheid alleen maar groter. Maar ze zorgden ook niet voor een onafhankelijke Palestijnse staat. Jordanië annexeerde de Westelijke Jordaanoever in 1949. Egypte nam de controle over in de Gazastrook, die alleen op papier onder bestuur stond van een Palestijnse regering. Deze resideerde zonder middelen of macht in Caïro. Terwijl de Arabische landen zich wentelden in holle retoriek eisten ze de voogdij op over de Palestijnse strijd. Als tegenreactie nam een nieuwe generatie Palestijnen daarom zelf het heft in handen en begon zich autonoom te organiseren om een bevrijdingsstrijd te voeren.
Na de oorlog van 1948 regende het schermutselingen in de regio. De spanningen volgden elkaar op. In 1956 vormden de Egyptische nationalisatie van het Suezkanaal en de blokkade van de Straat van Tiran (die de Rode Zee verbindt met de golf van Akaba), een ideaal voorwendsel voor Israël, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om Egypte aan te vallen om zowel de controle over de strategische waterverbinding te herstellen alsook Nasser van de macht te verdrijven – iets wat ze al langer van plan waren. Omdat de VS en de Sovjet-Unie daartoe zware politieke druk uitoefenden, werd de militaire interventie van Israël, Frankrijk en het VK stilgelegd en een escalatie van het geweld over de hele regio vermeden. De politieke spanningen ebden daarmee niet weg. Na een paar jaren hing een nieuwe oorlog in de lucht.
Zesdaagse Oorlog van 1967: prelude voor de ‘Oktoberoorlog’
Israël dreigde in het voorjaar van 1967 met een ingrijpen tegen het Syrische regime als het nog verder steun zou blijven verlenen aan de Palestijnse guerrillastrijd. De Sovjet-Unie, die groot belang hechtte aan het overleven van het Ba’ath-regime in Damascus, briefte aan de Egyptische leider Nasser dat Israël zijn troepen aan het concentreren was aan de noordgrens van Syrië en klaar stond om het land binnen te vallen. Het Sovjet-rapport klopte niet, maar Nasser had in 1966 een defensie-akkoord gesloten met Syrië, wat hem in theorie verplichtte om in te grijpen.
Er was ook het incident waarbij Israëlische gevechtsvliegtuigen zes Syrische MIG-21’s boven de Golan neerhaalden. Nasser kon niet passief toekijken. Hij was echter niet uit op een oorlog omdat het Egyptisch leger daar niet klaar voor was en de handen al vol had met de burgeroorlog in Jemen waarin het rechtstreeks betrokken was. De Egyptische leider reageerde met het ontplooien van troepen in de Sinaï en het afsluiten van de Straat van Tiran. Op 5 juni 1967 voerde Israël een verrassingsaanval uit en schakelde in enkele uren de Egyptische luchtmacht uit. Op zes dagen tijd wist Israël een spectaculaire overwinning te boeken. Het Israëlische leger veroverde de Gazastrook en de Sinaï op Egypte, de Westelijke Jordaanoever met Oost-Jeruzalem op Jordanië en de Golanhoogten op Syrië.
De mythe stelt dat Israël een ‘preventieve’ aanval pleegde om Egypte en zijn bondgenoten voor te zijn. Dat is nonsens. Uitspraken van verschillende regeringsleden en hooggeplaatste militairen maakten duidelijk dat Israël geen aanval van Egypte verwachtte. De Israëlische stafchef Rabin verklaarde acht maanden na de Zesdaagse Oorlog in de Franse krant Le Monde: “De twee divisies die hij (Nasser, nvdr.) naar de Sinaï stuurde op 14 mei zouden niet voldoende zijn om een offensief tegen Israël te ontketenen. Hij wist dat en wij wisten dat.” Menachem Begin, die tijdens de Zesdaagse Oorlog minister zonder portefeuille was, verklaarde in 1982 tijdens zijn premierschap dat Nasser niet van plan was om aan te vallen. “Wij beslisten om hem aan te vallen.” Een andere minister van de toenmalige Israëlische regering, Mordechai Bentov, verklaarde zelfs dat het Arabische gevaar sterk werd overdreven om de annexatie van nieuw Arabisch gebied te rechtvaardigen.
Resolutie 242
Na de vijandelijkheden stemde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in november 1967 Resolutie 242, die de terugtrekking vroeg van het Israëlisch leger uit de zopas bezette gebieden. Maar de resolutie bleef onuitgevoerd want Israël weigerde er gehoor aan te geven. De Egyptische president Anwar Sadat -die Nasser na diens dood in 1970 was opgevolgd- zond begin 1971 nochtans verschillende signalen dat hij klaar was voor een vreedzame oplossing op basis van Resolutie 242.
De resolutie vraagt enerzijds de terugtrekking van de Israëlische troepen uit de bezette gebieden, maar ook respect voor de soevereiniteit en de politieke onafhankelijkheid van elke staat in de regio. Dat impliceert dus de erkenning van de staat Israël. De Israëlische premier Golda Meir verwierp het voorstel en weigerde de volledige terugtrekking. Zowel de VS als de speciale gezant van de Verenigde Naties reageerden ontstemd. “Israël zal verantwoordelijk worden gehouden voor het afwijzen van de beste kans op vrede sinds de oprichting van de staat”, aldus de VS-onderminister van Buitenlandse Zaken, Joseph Sisco. Dat Israël het voorstel van Sadat afwees, kwam ook omdat het Israëlisch leger zijn regering ervan had overtuigd dat het land veilig was voor een aanval, waardoor er geen noodzaak was om land te ruilen voor vrede.
Sadat gaf daarop zijn legertop de opdracht om een aanvalsplan uit te werken. Hij had zijn hoop op een vreedzame oplossing opgegeven. Bovendien wou hij zijn geloofwaardigheid als Arabische leider oppoetsen op een ogenblik dat Egypte economische moeilijkheden kende en de bevolking gedemoraliseerd geraakte. Sadat vond gehoor bij zijn Syrische ambtsgenoot Hafez al-Assad die in 1970 aan de macht kwam en evenzeer zijn populariteit probeerde op te krikken met de herovering van de Golanhoogten. Voor hem was het een erezaak om de gebieden te heroveren die verloren waren gegaan op het ogenblik dat hij minister van Defensie was. Hij zag het als zijn persoonlijke verantwoordelijkheid om het Syrische gezag over het hele grondgebied te herstellen.
Egypte wilde met een beperkte oorlog en het inzetten van het oliewapen een internationale crisis uitlokken om de grootmachten diplomatiek te activeren
De doelstellingen van beide leiders liepen echter niet helemaal parallel. Sadat had geen goed oog op de internationale toestand. De regering van VS-president Nixon voerde een beleid van ontspanning ten opzichte van de Sovjet-Unie, de bondgenoot van Egypte. Door de afgenomen spanningen was het conflict in het Midden-Oosten een minder prioritaire kwestie geworden. Sadat vreesde dat dit in het voordeel van Israël speelde. Elk verstreken jaar zou bijdragen aan de internationale aanvaarding van de Israëlische bezetting. Sadat moest de grootmachten dus weer wakker schudden. In essentie was het daarom niet zijn opzet om via directe militaire weg de verloren gegane gebieden te heroveren, maar wel om met een beperkte oorlog en het inzetten van het oliewapen een internationale crisis uit te lokken. Hij hoopte zo de grootmachten te activeren, vredesonderhandelingen met Israël af te dwingen en zo de Sinaï indirect terug te winnen.
De Egyptische president trok persoonlijk naar Riad om de Saoedi’s te overhalen om petroleum als wapen in te zetten in de strijd. Koning Faisal, een Arabisch nationalist, stemde in op voorwaarde dat de oorlog langer dan enkele dagen zou duren omdat het oliewapen volgens hem anders geen effect zou hebben. De VS was volgens Arabische bronnen voor bijna een derde van zijn oliebevoorrading afhankelijk van de Arabische wereld, en de Europese landen voor bijna drie vierde. Ook wist Sadat zich ter verzekeren van nieuwe moderne wapens na enkele reizen naar Moskou. Hij bereidde zich goed voor.
De Yom Kipoer-oorlog breekt uit
Op 6 oktober 1973, op het ogenblik dat Israël zich opmaakte voor Jom Kipoer, vielen de Syrische en Egyptische legers Israëlische stellingen aan. Op deze belangrijke Joodse feestdag komt het publieke leven in Israël zo goed als tot stilstand. Het was een complete verrassing. Onder zwaar artillerievuur en met stevige luchtsteun staken Egyptische troepen het Suezkanaal over en veroverden de Bar-lev-Linie -enkele kilometer verder in de Sinaï- met geringe verliezen. Daar groeven ze zich in. Syrische tanks bestookten op hun beurt Israëlische stellingen en trokken tot ver de Golanhoogten in. Israël leed zware verliezen en zag in deze militaire gebeurtenissen een existentieel gevaar.
Aan Egyptische zijde heerste echter verwarring, omdat het plan ‘Operatie Barad’ met de verovering van de Bar-Lev-Linie al grotendeels was uitgevoerd. Verder oprukken werd bovendien als te gevaarlijk ingeschat omdat de troepen ten prooi dreigden te vallen aan de Israëlische luchtmacht die er buiten het bereik van de Egyptische luchtafweer kon opereren.
Zowel de Sovjet-Unie als de VS lieten wapens aanrukken om hun bondgenoten, respectievelijk de Arabische legers en het Israëlische leger, te bevoorraden. Israël schakelde in deze noodsituatie vlug over naar een algehele mobilisatie en slaagde erin om na een eerste week van zware verliezen het tij te keren met een tegenaanval. Het Israëlisch leger concentreerde zich eerst met succes op het noordelijke front waar het de vijandelijke troepen terugdreef en tot op goed 30 kilometer van Damascus naderde. Vervolgens concentreerde het zich op de strijd tegen de Egyptenaren.
Op 16 oktober, tien dagen na het begin van de Jom Kipoer-oorlog slaagden Israëlische troepen erin om door de Egyptische linies te breken en Caïro te bedreigen. Dat was het ogenblik voor de Arabische landen binnen de OPEC (de Organisatie van olie-exporterende staten) om het oliewapen in te zetten. Ze verklaarden dat ze de productie maandelijks met vijf percent gingen reduceren zolang Israël zich niet volledig uit de in 1967 bezette gebieden had teruggetrokken en de Palestijnse rechten niet waren hersteld. Tegen landen die als vrienden van Israël geboekstaafd stonden, zoals de VS en Nederland, werd gedreigd met een olie-embargo.
Economische crisis en nucleaire dreiging
Op een half jaar tijd verviervoudigden de prijzen voor ruwe olie, wat een economische crisis in Europa en de VS veroorzaakte. Sovjetleider Leonid Brezjnev riep VS-president Nixon op tot een gezamenlijk diplomatiek initiatief. Washington had op dat moment nog maar pas voor meer dan 2 miljard dollar aan wapenleveringen voor Israël goedgekeurd. In de VS leefde de vrees dat de Sovjet-Unie zijn toevlucht zou kunnen zoeken tot een kernwapen. Ook in Israël, luidens bepaalde bronnen, speelde men met het idee een nucleair wapen in te zetten. Israël had zich een paar jaar eerder immers tot kernwapenmacht ontpopt.
De vrees voor een escalatie van de vijandigheden en de intense shuttle-diplomatie van de VS-minister van Buitenlandse Zaken, Henry Kissinger, leidden uiteindelijk tot een staakt-het-vuren. De VN-Veiligheidsraad nam Resolutie 338 aan die de eerdere Resolutie 242 herbevestigde en opriep tot vredesonderhandelingen volgens het principe: ‘land in ruil voor vrede’. Dat was uiteindelijk wat de Egyptische president Assad had beoogd.
Sadat concentreerde zich op de teruggave van de Egyptische gebieden die door Israël werden bezet, en offerde de Palestijnse zaak op.
Dat ging wel ten koste van de Arabische eenheid in de Palestijnse kwestie. Sadat concentreerde zich op de teruggave van de Egyptische gebieden die door Israël werden bezet, en offerde de Palestijnse zaak op. Op de vredesconferentie van december 1973 weigerde de Israëlische regering bovendien om te onderhandelen met de PLO, de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie. In weerwil van Resolutie 338 (en 242) weigerde ze ook om terug te keren naar de grenzen van 1967. Jeruzalem, waarvan het oostelijke gedeelte in 1967 werd veroverd. In juli 1980 stemde de Knesset een wet die de annexatie van Oost-Jeruzalem formaliseerde en Jeruzalem uitriep tot de ‘eeuwige en ondeelbare hoofdstad’ van Israël. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties reageerde minder dan een maand later met een resolutie (478) die deze Israëlische wet ‘nietig’ verklaarde.
In januari 1974 sloten Egypte en Israël een akkoord waarbij Egypte de hele oostoever van het Suezkanaal terugkreeg. Een paar maanden later zou Syrië in een akkoord een stuk van de Golanhoogten terugwinnen. Omdat de oorlog ten einde was en de onderhandelingen vruchten leken af te werpen, hieven de Arabische olieproducenten het olie-embargo op. Dat was voorbarig, want niet alle bezette gebieden van 1967 werden ontruimd, wat het oorspronkelijke officiële doel was. Israël maakte extra duidelijk dat het niet van plan was om de Golanhoogten, de Westelijke Jordaanoever en Gaza te ontruimen, door er in de daaropvolgende jaren nieuwe joodse nederzettingen te bouwen.
Egyptisch-Israëlisch vredesakkoord
Vier jaar na de oorlog van 1973 hield Sadat in de Knesset, het Israëlisch parlement in Jeruzalem, een toespraak over vrede. In 1978 nodigde VS-president Carter de Egyptische president Sadat en de Israëlische premier Begin uit voor geheime onderhandelingen in Camp David, die na dertien dagen tot een akkoord leidden. Een jaar later, in maart 1979, sloten beide landen een vredesverdrag. De Palestijnen voelden zich verraden.
Egypte werd uit de Arabische Liga gezet en zou pas in 1989 terug worden opgenomen. Het land verloor zijn status van leidende Arabische natie. Sadat moest ‘zijn verraad’ bekopen met het leven. Op 6 oktober 1981, tijdens een overwinningsparade voor de achtste verjaardag van het begin van de Jom Kipoer/Ramadanoorlog, werd hij vermoord door islamistische leden van het leger die woedend waren over het akkoord met Israël.
De Oktoberoorlog deed Israël inzien dat het niet louter beroep kon doen op zijn militaire dominantie, maar ook diplomatie kon inzetten om politieke stabiliteit na te streven. Sindsdien zou Israël geregeld gebruik maken van bilaterale diplomatie om relaties aan te knopen en de verdeeldheid tussen de Arabische landen aan te scherpen. In 1992 kwam het tot een vredesakkoord met Jordanië.
Onder impuls van de VS zet Israël tegenwoordig sterk in op de normalisering van zijn relaties met de Arabische landen.
Op 15 september 2020 ondertekenden de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein, onder auspiciën van de Verenigde Staten, de Abrahamakkoorden, waarin ze het Israëlisch bestaansrecht erkenden niettegenstaande de intensieve Israëlische bezettings- en kolonisatiepolitiek in de Palestijnse gebieden. Een paar maanden later volgde Marokko. In ruil voor de erkenning van de Israëlische soevereiniteit, erkende Washington de Marokkaanse soevereiniteit over de Westelijke Sahara.
Onder impuls van de VS zet Israël tegenwoordig sterk in op de normalisering van zijn relaties met nog andere Arabische landen. Op 22 september jl. kondigde de Israëlische premier Netanyahu tijdens zijn toespraak voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan dat zijn land op “de drempel staat” van een historisch akkoord met Saoedi-Arabië. De Palestijnen zijn de dupe van de ‘normalisering’. Niemand lijkt nog van plan om de sluipende Israëlische annexatie van de Palestijnse gebieden tegen te gaan.
De Oktoberoorlog vormde met andere woorden een keerpunt in de verhoudingen in het Midden-Oosten. De Arabische wereld kwam verdeeld uit de oorlog. Egypte had de Palestijnse zaak verraden. Israël vestigde definitief zijn reputatie als militaire en diplomatieke grootmacht.