Water als conflictstof tussen Israël en Palestina
Artikel
10 minuten

Terwijl momenteel in het voetlicht van de gebeurtenissen de oorlog van het Israëlische leger tegen de Palestijnse bevolking in de Bezette Gebieden in volle hevigheid woedt, dreigt een situatie van acuut watertekort.

Water is in de hele regio van het Jordaanbekken van nature uit al schaars, en het is de vraag hoe lang de natuurlijke watervoorraden de druk van de groeiende bevolking nog aankunnen. De regio kent de sterkst stijgende bevolking ter wereld, waardoor dorst van steeds meer monden gelest moet worden. In een groeiende economie vragen ook landbouw en nijverheid steeds meer water. Naast kwantiteit wordt waterschaarste in het Midden-Oosten in toenemende mate een probleem van kwaliteit omdat het weinige water dat overblijft niet altijd geschikt is voor menselijke consumptie. Specifiek in het Israëlisch-Palestijns conflict is waterschaarste ook een probleem van ongelijke verdeling van en ongelijke toegang tot de gemeenschappelijke watervoorraden.

 

 

 

Voor Israël en voor de Palestijnen is water een vitale grondstof die bepalend is voor de mate waarin beide bevolkingen zich verder kunnen ontwikkelen en in staat zijn om hun eigen toekomst te bepalen. Israël heeft water nodig om de huidige manier van leven in stand te houden “een levenskwaliteit die vergeleken kan worden met die in het Westen en de daaraan verbonden waterbehoefte“ en om haar zionistisch ideaal te verwezenlijken van een land waar alle joden van over de hele wereld veilig 'thuis' kunnen komen ('aliyah'). De Palestijnen hebben water nodig voor de uitbouw van een in alle opzichten leefbare staat. Daardoor kan de problematiek van water niet los gezien worden van een aantal andere kernthema's van het Israëlisch-Palestijns conflict zoals de controle over grond, de aanwezigheid van joodse nederzettingen in de Bezette Gebieden en de terugkeer van vluchtelingen.

Het Meer van Galilea, dat een van de belangrijkste natuurlijke waterreservoirs in de regio is, heeft verleden jaar zijn laagste stand sinds mensenheugenis bereikt. Voor Israël betekent dit dat er uit het meer niet alleen minder water kan worden afgetapt, maar dat ook het risico op vervuiling toeneemt waardoor nog meer water onbruikbaar dreigt te worden. Bovendien speelt het Meer van Galilea een belangrijke rol in het regionale vredesproces. Het water uit het meer was politieke pasmunt in de vredesonderhandelingen tussen Israël en Jordanië en het uiteindelijke vredesverdrag van 1994; in ruil voor water kan Israël nu rekenen op het goede nabuurschap van het Hashemitische koninkrijk. Omdat het Meer van Galilea voor een belangrijk deel gevoed wordt door water afkomstig van de Syrische Golanhoogte, sinds 1967 door Israël bezet, vormt het de hoge inzet voor vredesonderhandelingen tussen Israël en Syrië. De Palestijnen hebben momenteel niets aan de Jordaan als watervoorraad. Enerzijds laten de hoger vermelde oeverstaten aan de bovenloop zo goed als niets over van het water van de Jordaan, anderzijds is de Jordaanvallei voor de Palestijnen een 'no go'gebied waar het Israëlische leger hen de toegang belet.

 

Israëlische controle over Palestijns water

Een andere belangrijke watervoorraad die op dreigt te raken ligt onder de Westelijke Jordaanoever. Sinds de bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël in 1967 is dit water één van de punten van discussie. Onder de heuvels van de Westelijke Jordaanoever bevindt zich namelijk een gesteentelaag die water kan vasthouden. Ieder jaar wordt dit ondergrondse watersysteem (aquifer) aangevuld door de regen die in de winter op de Westelijke Jordaanoever terechtkomt. Een gedeelte van het water van de aquifer stroomt op een natuurlijke manier Israël binnen, waar het als bron aan de oppervlakte verschijnt. Het omgekeerde is het geval in Gaza, waar de kustaquifer gevoed wordt door water dat vanuit Israël richting de zee stroomt.

De Palestijnse bewoners hebben voor de bezetting naar eigen believen gebruik kunnen maken van dit water, dat ze uit putten naar de oppervlakte pompten. Na 1967 verloren de Palestijnen de controle over hun water en namen de Israëlische militaire commandanten het beheer over. Er werd een nieuw waterregime ingesteld en de watervoorraden vielen vanaf dat moment onder de Israëlische waterwetgeving van 1959. Daardoor werd het water tot Israëlisch publiek bezit verklaard, dat "ingezet kan worden voor de behoeften van de inwoners en de ontwikkeling van het land", om de waterwet van 1959 te citeren. Op die manier installeerde Israël een gecentraliseerde controle, die in 1982 werd voltooid wanneer het waterbeheer werd overgedragen aan de Israëlische nationale watermaatschappij "Mekorot". Het gevolg was dat het Palestijnse waterverbruik drastisch werd beperkt. Op de putten en bronnen werden meters geplaatst om de waterconsumptie te beperken. Er werd een vergunningensysteem ingevoerd voor de bouw van nieuwe of de modernisering van bestaande pompinstallaties “vergunningen die in de overgrote meerderheid van de gevallen zonder mogelijkheid tot beroep door de militaire commandanten werden geweigerd of ingetrokken."

 

Gestolen grond

In deze strategie past het ook dat de Palestijnse landbouw wordt geviseerd, niet enkel als economische sector die concurreert met de Israëlische maar ook als belangrijke consument van water. Met een politiek van stelselmatige inbeslagname van grond en vernietiging van boomgaarden en gewassen probeert Israël de ontwikkeling van de Palestijnse landbouw zoveel mogelijk te hinderen. Voor de aanplant van nieuwe fruitbomen moeten in B- en C-gebieden nog steeds vergunningen worden aangevraagd aan de Israëlische militaire commandanten. Dit is een procedure die jaren in beslag kan nemen, met een achteruitgang van het aantal gewassen, fruitbomen en boomgaarden tot gevolg. Ongeveer een derde van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever werd tot militair gebied verklaard en Palestijnen krijgen daardoor geen toegang meer tot hun landbouwgronden die in deze zones liggen. De stukken grond die tot 'staatsgrond' zijn verklaard mogen niet meer bewerkt worden door Palestijnse boeren, wel door Israëlische. Ook voor de aanleg van steeds meer Israëlische wegen wordt (landbouw)grond in beslag genomen. Rond deze wegen bestaat ook een perimeter van 100 meter waarbinnen geen vee mag grazen. Een nieuwe evolutie is het instellen van natuurreservaten (zoals in het Wye River akkoord), waarin vanzelfsprekend ook geen Palestijnse landbouwactiviteiten mogen plaatsvinden. Sinds 1967 heeft Israël op die manier de helft van de grond in de Bezette Gebieden aan de Palestijnse bewoners ontnomen; alleen al de nederzettingen bezetten momenteel meer dan 40% van het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever.

Wat dit betekent voor het alledaagse leven is duidelijk merkbaar in de Palestijnse dorpen en steden. Hun waterinfrastructuur is verouderd, onderkomen en lek. In de plaatsen die uitgerust zijn met waterleidingen komt er 's zomers keer op keer nauwelijks water uit de kraan. Elders moeten de mensen het stellen met water dat verdeeld wordt door tankwagens van "Mekorot" “een kostbare operatie die het water tot 40 keer zo duur maakt."

Binnen hun omheinde nederzettingen leven de joodse kolonisten in de omgeving tussen hun groene gazons en zwembaden in een andere wereld. Dankzij subsidies kunnen zij wel op voldoende goedkoop water rekenen, en hoeven voor de uitbouw van hun landbouwprojecten niet op een kubieke meter te kijken. De verschillen zijn zelfs vanuit de ruimte waarneembaar; op satellietfoto's is er een duidelijke grens zichtbaar tussen de droge en dorre Palestijnse gebieden en de joodse nederzettingen. Niet te verwonderen dat dit voor veel frustraties zorgt onder de Palestijnse bevolking, wanneer zelfs de Israëlische media deze toestanden aan de kaak stelt.

 

Internationale veroordeling van Israël's waterpolitiek

De Israëlische waterpolitiek in de Bezette Gebieden wordt niet enkel gecontesteerd door de Palestijnen zelf. Een deel van de internationale gemeenschap grijpt het internationaal recht aan om het Israëlische beleid in de Bezette Gebieden te veroordelen. Een voorbeeld daarvan is resolutie 1803 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waarin het principe van "permanente soevereiniteit over natuurlijke grondstoffen" wordt bevestigd. Op deze wijze wordt getracht om de rechten van de lokale bevolking – in dit geval de Palestijnen “onder een vreemde bezetting te vrijwaren. Ook het internationaal akkoord over economische, sociale en culturele rechten, aangenomen door de VN in 1966 en geratificeerd door Israël, vermeldt dat "alle volkeren kunnen, voor hun eigen gebruik, vrijelijk beschikken over hun natuurlijke rijkdommen en voorraden. (...) In geen enkel geval mag een volk haar bestaansmiddelen worden ontnomen". Op basis van de Haagse Conventie van 1907 en de Vierde Conventie van Genève inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd, veroordeelde de Algemene Vergadering van de VN in 1983 het Israëlische waterbeleid in de bezette Palestijnse gebieden en Golanhoogte. Volgens de Algemene Vergadering moet de bezettende mogendheid in navolging van deze Conventies zelfs een redelijke vergoeding betalen voor de middelen die gebruikt zijn om de bezettingsmacht in stand te houden, en op geen enkele wijze mogen middelen uit bezette gebieden gebruikt worden om de economie van de bezettende mogendheid vooruit te helpen.

In antwoord op klachten wegens de schending van internationaal recht, antwoordde het Israëlische Hooggerechtshof dat dit internationaal recht niet van toepassing was op het Israëlische beleid in de Bezette Gebieden zolang de Knesset deze volkenrechtelijke principes niet had ingepast in de nationale wetgeving. Daardoor is het volgens het Hooggerechtshof niet mogelijk om bijvoorbeeld de Vierde Conventie van Genève in te roepen om Palestijnse belangen te beschermen tegen eventuele nadelige gevolgen van het Israëlische waterbeleid in de Bezette Gebieden. Deze opstelling wordt betwist door juristen die stellen dat internationaal gewoonterecht, zoals Conventies van Genève, tot de reeks van fundamentele principes behoort die 'erga omnes' van toepassing zijn; om rechtsgeldig te zijn is de incorporatie ervan in het nationaal recht niet nodig, ook al was de staat in kwestie niet betrokken bij de opstelling ervan.

 

Toekomst zonder water?

De ongelijke verdeling van de watervoorraden betekent een ongelijke verdeling van de waterschaarste. Israël hanteert voor zichzelf een norm van 100 m³ per jaar voor huishoudelijk verbruik (drinken, koken, wassen en schoonmaken) als minimumhoeveelheid die nodig is voor een menswaardig bestaan. Voor de Palestijnen in de Bezette Gebieden gelden duidelijk andere normen: de totale hoeveelheid water die voor hen beschikbaar is (30m³ per persoon per jaar), is beduidend kleiner dan die van een Israëli (320m³ per persoon per jaar), ook al delen zij dezelfde watervoorraden. Zo blijft er voor de Palestijnen weinig water over voor landbouw en andere economische activiteiten.[1] Watertekorten zorgen ook voor negatieve sociale gevolgen en problemen op het vlak van volksgezondheid. Schrijnend is de situatie in de Gazastrook, waar 80% van het grondwater nu al zodanig is vervuild dat het in principe niet meer geschikt is voor menselijke consumptie. De joodse kolonisten redden zich wel met extra steun van Israël, maar voor de Palestijnen bestaan er voorlopig geen alternatieven.

Dankzij de bezetting van de Palestijnse gebieden kan Israël haar eigen watertekort afwentelen op de Palestijnen, die zich in de huidige situatie van bezetting en onderontwikkeling niet voldoende kunnen wapenen tegen de gevolgen van de komende watercrisis. Maar veel ruimte voor een herverdeling van het water is er niet, omdat het grootste deel van de gemeenschappelijke watervoorraden al in gebruik zijn genomen. Door de schaarste wordt het voortbestaan van het hele hydrologische systeem bedreigd door en overconsumptie en -vervuiling. Het vredesproces heeft in deze situatie nog maar weinig verandering gebracht. Meer nog, water is één van de onderwerpen waarover een akkoord, omwille van de gevoelige en strategische aard, steeds is uitgesteld in de onderhandelingen over een definitieve regeling van het Israëlisch-Palestijnse conflict. De huidige situatie is een symptoom van het ongenoegen dat leeft door de gefnuikte verwachtingen en het gebrek aan vooruitzichten op een leefbare toekomst – een toekomst waarin water een fundamentele rol speelt.

De huidige watercrisis waarin de regio terecht is gekomen, is niets nieuws. Als sinds het einde van de jaren '80 circuleerden er scenario's waarin zowel voor de Palestijnen en Jordaniërs als (in mindere mate) voor de Israëli's grote problemen voorzien worden in de waterbevoorrading. Terugkijkend naar wat er de voorbije jaren is gedaan om deze doemscenario's te vermijden, moeten we vaststellen dat de beleidsmakers dit probleem altijd voor zich uit zijn blijven schuiven. Een langetermijnbeleid heeft het altijd afgelegd tegen onderwerpen die op de kortere termijn politiek veel interessanter leken. Verleden jaar stelde de Israëlische watercommissaris Shimon Tal voor om de landbouwsector een belangrijk deel van het water te laten inleveren “landbouw in Israël slorpt 80% van het water op, terwijl het economische belang met minder dan 2% van het BNP zeer gering is. Het lijkt dus logisch dat in tijden van schaarste het weinige water dat er is zo rationeel mogelijk wordt gebruikt.[2] Tegenstanders van het voorstel spraken over de doodsteek van de Israëlische landbouw en het einde van het zionistische ideaal van bloeiende woestijnen. Het was Ariel Sharon zelf die het voorstel van Tal naar de prullenbak verwees “het feit dat Sharon zelf een plantage bezit zal daar niet vreemd aan zijn geweest. In de plaats daarvan werden maatregelen genomen die vooral de gewone huishoudens treffen. De landbouw ontsprong als grootste waterverbruiker / verspiller de dans en werd daarnaast allerlei compensaties in het vooruitzicht gesteld. Dit om te illustreren hoe watertekorten in toenemende mate ook tot spanningen binnen samenlevingen kunnen leiden: de lobby van kolonisten en landeigenaren slaagt er ook hier in om de schaarste af te wentelen op anderen.

 

 ___________

Voor meer achtergrond

Waternet: http://waternet.rug.ac.be/

World Watch Institute: http://www.worldwatch.org/

World Water Forum: http://www.worldwaterforum.org/

 

(*) Stefan Deconinck is licentiaat internationale betrekkingen. Als wetenschappelijk medewerker verbonden aan Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (CDO) van de Universiteit Gent (http://cdonet.rug.ac.be/), en werkzaam rond de watercrisis in het Midden-Oosten.



[1] In het dossier 'Landbouw en het Israëlisch-Palestijns conflict' wordt meer in detail ingegaan op de problematiek van de Israëlische bezettingspolitiek ten nadele van de Palestijnse economische ontwikkeling. Zie: http://waternet.rug.ac.be/landbouw/

[2] Een deel van de Israëlische landbouw is bestemd voor de export. Onder de vorm van groenten, citrusvruchten en ander fruit of bloemen voert Israël op die manier jaarlijks miljoenen liter 'virtueel' water uit.


Iets fouts of onduidelijks gezien op deze pagina? Laat het ons weten!

Lees meer

Nieuwsbrief

Schrijf je in op onze digitale nieuwsbrief.